Je zult nog meer gruwelijks zien.

Ezechiël 8:1-18

1 ¶  In het zesde jaar, op de vijfde dag van de zesde maand, toen ik in mijn huis zat met de oudsten van Juda tegenover me, werd ik opnieuw gegrepen door de hand van God, de HEER. 2  Dit is wat ik zag: een gedaante als van vuur. Vanaf wat zijn lendenen leken te zijn naar beneden toe zag ik vuur, en naar boven toe een schittering, glanzend als wit goud. 3  Hij strekte iets uit dat de vorm had van een hand en pakte me bij mijn haren beet. In dit goddelijk visioen tilde de geest me op, tussen hemel en aarde, en bracht me naar Jeruzalem, naar de ingang van de noordelijke binnenpoort, waar het afschuwelijke godenbeeld staat dat de woede van de HEER wekt. 4  Daar zag ik de stralende verschijning van de God van Israël, zoals ik die ook in het dal had gezien. 5  Hij zei tegen mij: ‘Mensenkind, kijk nu naar het noorden.’ Ik keek naar het noorden en zag daar buiten de poort een altaar staan; het godenbeeld dat de woede van de HEER wekt stond in de toegang. 6  ‘Mensenkind, zie je wat ze doen? Zie je hoe vreselijk het volk van Israël zich hier misdraagt en mij uit mijn eigen heiligdom verdrijft? En je zult nog meer gruwelijks zien.’ 7 ¶  Hij bracht me naar de ingang van de tempelhof. In de muur was een gat. 8  Hij zei tegen me: ‘Mensenkind, kruip daar doorheen.’ Dat deed ik, en aan de andere kant kwam ik bij een deur. 9  ‘Ga naar binnen om te kijken naar de verschrikkelijke dingen die ze daar doen, ‘zei hij. 10  Toen ik binnen was en rondkeek, zag ik op de muren om me heen allerlei afbeeldingen van de afgoden van het volk van Israël, van kruipende beesten en andere dieren, stuk voor stuk onrein. 11  Zeventig oudsten van het volk van Israël, met in hun midden Jaäzanja, de zoon van Safan, stonden ervoor, ieder met zijn wierookschaal in de hand, en er steeg een wolk van wierook op. 12  Hij vroeg me: ‘Heb je gezien, mensenkind, wat de oudsten van het volk van Israël doen, daar in het duister, in die zaal vol afbeeldingen? De HEER ziet ons niet, denken ze, de HEER heeft het land verlaten.’ 13 ¶  ‘Ik zal je nog meer van hun gruwelijke daden laten zien, ‘zei hij, 14  en hij bracht me naar de ingang van de noordelijke poort van de tempel van de HEER. Daar zaten vrouwen die rouwden om de god Tammuz. 15  ‘Heb je het gezien, mensenkind?’ vroeg hij mij. ‘En nog gruwelijker dingen zal ik je laten zien!’ 16  Hij bracht me naar de binnenhof van de tempel van de HEER. Bij de ingang, tussen de voorhal en het altaar, stonden ongeveer vijfentwintig mannen. Ze stonden met hun rug naar de tempel, met hun gezicht naar het oosten, en ze bogen zich in aanbidding neer voor de zon. 17  ‘Heb je het gezien, mensenkind?’ vroeg hij mij. ‘En al deze afgodendienst waaraan het volk van Juda zich overgeeft is blijkbaar nog niet genoeg: ze vullen het land met geweld, ze beledigen mij steeds opnieuw, zie hoe schaamteloos ze mij bespotten! 18  Ik zal mijn woede op hen koelen: ik zal geen medelijden tonen, ik zal geen medelijden kennen, en al roepen ze nog zo hard om mij, ik zal niet naar hen luisteren.’ (NBV)

Komende zondag vieren we weer het feest van de vurige tongen. Het Pinksterfeest. Of dat voor ons echt een feest is moet maar blijken. Voor Ezechiël waren die vurige tongen geen feest. Hij zat met de oudsten van Juda in zijn huis. We weten dat de ballingen zich vaak afvroegen waarom God hun eigenlijk verlaten had. Aan het volk Israël was toch voor eeuwig het land Kanaän beloofd? Ezechiël was nu niet direct een profeet van toespraken, geen profeet die plechtig sprekend het woord van de Heer doorgaf. Hij was de profeet van de beeldverhalen. Hij zag iets en kon dat beeldend beschrijven. In het gesprek kreeg hij daarom een visioen. God greep hem en bracht hem terug naar Jeruzalem. Bij de noordelijke poort stond een afschuwelijk afgodsbeeld. Er stond zelfs een altaar voor. Het volk wilde niet langer het volk van de God van Israël zijn maar koos voor andere goden. Maar ze hadden de Tempel toch nog die voor de God van Israël gebouwd was en waar het verbond tussen God en Israël werd bewaard? Nu God liet Ezechiël maar even in die Tempel rondkijken.

Op de muren binnen in de Tempel hadden ze afbeeldingen aangebracht, niet zomaar afbeeldingen maar beelden van onreine dieren. Dat was niet voor het mooi maar dat was een godsdienst. De oudsten van het volk en de hogepriester stonden er voor met wierookschalen. Er werden reukoffers gebracht voor de dieren, die God van Israël had geen beeld en kon hen dus ook niet zien. Maar denk je dan als die hoge heren zich teruggetrokken hebben in een bijna geheime kamer in de Tempel zou het volk zelf niet het verbond met God bewaren? Nu bij de Noordelijke ingang van de Tempel hebben de vrouwen een oorverdovend treurlied aangeheven. Voor Tammoz, de vruchtbaarheidsgod die een half jaar in de onderwereld is en een half jaar kan zorgen voor groen en vruchtbaarheid. Hij moet weer  naar de onderwereld en daarom wordt getreurd. Ja dat zijn vrouwen, maar de mannen zijn toch wijzer? Die mannen blijken in de voorhof te staan, waar de offers aan de God van Israël werden gebracht. Die mannen buigen zich nu voor de zon, opdat de zon mag blijven opgaan als de zon een nacht rust heeft genomen. Dat God de zon heeft gemaakt zijn ze vergeten.

Het is dus de afgodendienst die gemaakt heeft dat Israël goddeloos werd en dus niet meer beschermd. Is het in onze dagen anders? Wij zetten alles op zij voor de beste wielrenner van de wereld, wij organiseren wedstrijden voor de beste tatoeëerder, zanger of zangeres, dansers, kok, bakker, kledingontwerpsters en noem maar op. We noemen ze idolen en als we het nieuws geloven dan zijn ze belangrijker dan wat dan ook. Belangrijker dan slachtoffers van oorlog en geweld, belangrijker dan vluchtelingen die verdrinken, belangrijker dan de armen in Afrika die sterven van de honger. Zijn wij ook vergeten dat ook ons de boodschap is gebracht dat we geen andere goden nodig hebben dan de God van Israël, die zijn Zoon zond om de dood te overwinnen? Zijn we vergeten dat we geroepen zijn tot gerechtigheid, tot het voeden van de hongerigen, het laven van de dorstigen, het kleden van de naakten, het bezoeken van de gevangenen, het troosten van de bedroefden? Zou daar het nieuws niet mee moeten worden geopend? Een vraag waar ieder van ons elke dag weer een antwoord op kan geven. Ook vandaag weer.

Plaats een reactie