De hoogste hemel kan u niet bevatten

2 Kronieken 6:12-21

12 ¶  Toen wendde Salomo zich naar het altaar van de HEER, ten aanschouwen van de verzamelde Israëlieten, en hief zijn handen. 13  Hij had een bronzen podium laten maken van vijf el lang, vijf el breed en drie el hoog, en dat midden in de voorhof laten neerzetten. Daarop had hij plaatsgenomen, en nu knielde hij neer, ten aanschouwen van de hele gemeenschap van Israël, hief zijn handen ten hemel 14  en zei: ‘HEER, God van Israël, er is geen god zoals u, noch in de hemel, noch op de aarde. U houdt u aan het verbond en blijft trouw aan uw dienaren die u met heel hun hart toegewijd zijn. 15  U hebt u gehouden aan wat u uw dienaar, mijn vader David, hebt beloofd. U hebt het niet bij woorden gelaten, maar u bent vandaag uw belofte daadwerkelijk nagekomen. 16  Daarom vraag ik u, HEER, God van Israël, of u zich ook wilt blijven houden aan wat u uw dienaar, mijn vader David, hebt beloofd, namelijk dat u zijn nakomelingen de troon van Israël nooit zult ontzeggen, zolang wij tenminste op het rechte pad blijven door uw wetten in acht te nemen, zoals ook hij u toegewijd was. 17  Welnu, HEER, God van Israël, moge de belofte die u uw dienaar David hebt gedaan, bewaarheid worden. 18  Zou God werkelijk bij de mensen op aarde kunnen wonen? Zelfs de hoogste hemel kan u niet bevatten, laat staan dit huis dat ik voor u heb gebouwd. 19  HEER, mijn God, hoor het smeekgebed van uw dienaar aan en luister naar de verzuchtingen die ik tot u richt. 20  Wees dag en nacht opmerkzaam op wat er gebeurt in deze tempel, de plaats waarvan u zelf hebt gezegd dat daar uw naam zal wonen, en verhoor het gebed dat ik naar deze tempel richt. 21  Luister naar de smeekbeden die uw dienaar en uw volk Israël naar deze tempel richten, aanhoor ons gebed vanuit de hemel, uw woonplaats, aanhoor ons en schenk ons vergeving. (NBV)

Als je God niet in de Tempel woont die je voor die God hebt gebouwd, wat heb je dan aan die Tempel en  wat heb je dan aan die God. Dat  is een vraag die ook bij het volk Israël zal zijn opgekomen. Zeker bij de mensen waar de schrijver van de Kronieken voor schrijft. Zij hadden de God van Israël leren kennen in de Ballingschap. Daar hadden ze de verhalen gehoord over die God en over de geschiedenis die het volk met die God had doorgemaakt. Een Tempel was er toen niet meer, maar die God wel. Nu horen ze het verhaal over Koning Salomo die toch een Tempel had gebouwd. Die God had aan de populaire koning David beloofd dat zijn zoon een Tempel zou mogen bouwen. En die God had zich aan zijn belofte gehouden. De nakomelingen van Salomo zouden op de troon mogen blijven zitten als het volk de richtlijnen voor de menselijke samenleving zou nakomen die in de Tempel werd bewaard.

Aan die twee beloften hadden de hoorders en lezers van het boek Kronieken wat. Ze waren ballingen geweest. Ze waren terug gekeerd naar een leeg en verwoest land, naar de puinhopen van het eens zo mooie Jeruzalem. Ze hadden de opdracht van hun Heidense keizer Cyrus om die hoofdstad en vooral haar Tempel weer op te bouwen. Maar wat was de rol van die God. Uit de profetenschool van Jesaja was de boodschap gekomen dat die Heidense keizer Cyrus de door God gezonden verlosser van Israël was. Dat klonk wel mooi maar in de geschiedenis had de ene Heidense Keizer de ander opgevolgd. Maar de geschiedenis had dus ook geleerd dat als de God van Israël iets beloofde dat het dan ook zou gebeuren. Vanaf het begin van de ballingschap hadden profeten als Jesaja en Jeremia beloofd dat die ballingschap niet het einde betekende maar zelf een einde had en dus ook nieuwe kansen bood.

En dan die voorwaarden naar de toekomst. Ezra en Nehemia hadden de leiding genomen van de wederopbouw. Zij hadden de boekrol met de richtlijnen voor de menselijke samenleving een paar keer laten voorlezen. Dat was de manier waarop de nieuwe samenleving moest worden opgebouwd. In de ballingschap hadden ze wel hun identiteit hervonden, hadden ze opnieuw hun tradities ontdekt en nu moest duidelijk worden dat het niet vergeefs was geweest. Dat verhaal over die Salomo die God durfde vragen extra op zijn Tempel te letten en op hoe zijn volk daarmee om zou gaan was een steun in de rug. Op die manier moest het lukken. Wat dat voor ons betekent? Veel! Sinds de komst van Jezus van Nazareth mogen ook wij aan die nieuwe samenleving mee doen. De Tempel in Jeruzalem is wel verwoest maar volgens Paulus kunnen die goddelijke richtlijnen ook in ons hart worden geschreven en is er de Geest van God om ons te helpen die in gemeenschappen van gelovigen te realiseren. Als we dat doen zal de hele wereld mee gaan doen. Daar mogen we tot op de dag van vandaag aan werken. De geschiedenis van de Bijbel, waaronder de Kronieken, kan ons daarbij helpen.

Plaats een reactie