Dit moet de poort van de hemel zijn

Genesis 28:10-22

10 ¶  Jakob verliet dus Berseba en ging op weg naar Charan. 11  Op zijn tocht kwam hij bij een plaats waar hij bleef overnachten omdat de zon al was ondergegaan. Hij pakte een van de stenen die daar lagen, legde die onder zijn hoofd en ging op die plaats liggen slapen. 12  Toen kreeg hij een droom. Hij zag een ladder die op de aarde stond en helemaal tot de hemel reikte, en daarlangs zag hij Gods engelen omhoog gaan en afdalen. 13  Ook zag hij de HEER bij zich staan, die zei: ‘Ik ben de HEER, de God van je voorvader Abraham en de God van Isaak. Het land waarop je nu ligt te slapen zal ik aan jou en je nakomelingen geven. 14  Je zult zoveel nakomelingen krijgen als er stof op de aarde is; je gebied zal zich uitbreiden naar het westen en het oosten, naar het noorden en het zuiden. Alle volken op aarde zullen wensen zo gezegend te worden als jij en je nakomelingen. 15  Ikzelf sta je ter zijde, ik zal je overal beschermen, waar je ook heen gaat, en ik zal je naar dit land terugbrengen; ik zal je niet alleen laten tot ik gedaan heb wat ik je heb beloofd.’ 16 ¶  Toen werd Jakob wakker. ‘Dit is zeker, ‘zei hij, ‘op deze plaats is de HEER aanwezig. Dat besefte ik niet.’ 17  Eerbied vervulde hem. ‘Wat een ontzagwekkende plaats is dit, ‘zei hij, ‘dit is niets anders dan het huis van God, dit moet de poort van de hemel zijn!’ 18  De volgende morgen vroeg zette Jakob de steen die hij als hoofdsteun had gebruikt rechtop, en wijdde hem door er olie over uit te gieten. 19  Hij gaf die plaats de naam Betel; vroeger heette het daar Luz. 20  Daarna legde hij een gelofte af: ‘Als God mij ter zijde staat en mij op deze reis beschermt, als hij mij brood te eten geeft en kleren aan mijn lichaam, 21  en als ik veilig terugkom bij mijn verwanten, dan zal de HEER mijn God zijn. 22  Deze steen die ik gewijd heb, zal dan een huis van God worden-en ik beloof dat ik u dan een tiende deel zal afstaan van alles wat u mij geeft.’ (NBV)

Godsdienst gaat vanouds gepaard met beelden van de God die moet worden aanbeden. Wij zijn dat niet meer gewend, maar wie op vakantie naar Italië, Griekenland of Egypte gaat komt daar nog beelden in overvloed tegen die vroeger als goden werden aanbeden. We kunnen ons eigenlijk ook niet voorstellen dat iedereen beelden aanbidt en beelden bezit, mooie en simpele, en waar jij dan een uitzondering bent. Aanpassen aan de heersende gewoonten is toch heel natuurlijk, vooral als de overheid het ook nog voorschrijft. Jacob heeft niet van die beelden van zijn God. Izaak had ze niet en Abraham had ze al helemaal niet. Als Jacob dan ook alleen op reis gaat is de droom over de belofte die zijn familie voortdurend op reis stuurde het beeld dat je zou moeten hebben van God. Die God is niet op een stuk grond dat van jou is en door die God vruchtbaar gehouden moet worden, die God gaat met je mee waarheen je ook gaat.

Het huis van die God is de steen die je als kussen gebruikt, want in je slaap komen de dromen van een betere wereld, van het grote volk waarvan jij de stamvader of stammoeder mag zijn. Iedereen die kinderen heeft mag het zich realiseren, je bent stamvader of stammoeder van een groot volk. Alleen kunnen jouw kinderen ook op die nieuwe manier verder gaan. De manier van eerlijk delen, van een deel van hun vermogen steken in die onbekende onzichtbare God die wil dat je je naast liefhebt. Jacob besluit er zijn godservaring mee. Wij blijven zitten met mensen die ook vandaag nog met gesloten ogen en koude harten de overheid navolgen en wetten uitvoeren. Toen politieagenten in 1942 Joodse medeburgers naar Amsterdam begeleiden wisten die niet dat die medeburgers vermoord zouden worden, ze zouden moeten werken voor de overheid. Daarom is het uitzetten van onze broers en zusters nu niet daarmee te vergelijken vinden ze.

Toch zijn er veel mensen dat het uitzetten van mensen ons aan het denken moet zetten over onze eigen medemenselijkheid. Bij Schiphol is een gevangenis waarin mensen worden opgesloten die eigenlijk zouden moeten worden uitgezet naar het land waar ze vandaan komen. Maar dat lukt niet en dan worden ze opgesloten. Sommigen zitten daar soms meer dan een jaar. Anderen worden er voor een aantal maanden opgesloten om dan op straat te worden gezet en na een tijdje weer terug te komen. Elke maand komen er groepen samen rond die gevangenis om te laten weten dat die gevangenen niet vergeten worden. Die mensen worden immers gevangen gehouden zonder dat ze een misdrijf hebben gepleegd. Hun enige fout is dat niemand ze wil hebben. Medemenselijkheid zou hun ladder naar de hemel moeten zijn. Ook kinderen die hier zijn geboren en naar school zijn geweest, niet anders kennen als Nederland en het Nederlands, dreigen ons land te worden uitgezet. Vooral veel Christenen vragen zich af waar het zit met onze medemenselijkheid. Zouden ook wij in een land kunnen wonen waar het anders gaat dan in de rest van de wereld? Hoe zouden we dat voor elkaar kunnen krijgen?

Plaats een reactie