De God van het volk van Israël

Handelingen 13:13-25

13  Paulus en zijn reisgenoten scheepten zich in Pafos in om naar Perge in Pamfylië te reizen. Daar verliet Johannes de beide anderen en keerde terug naar Jeruzalem. 14 ¶  Paulus en Barnabas trokken van Perge verder naar Antiochië in Pisidië. Daar aangekomen gingen ze op sabbat naar de synagoge en namen er plaats. 15  Na de voorlezing uit de Wet en de Profeten werd hun namens de leiders van de synagoge gezegd: ‘Broeders, als u voor de mensen een bemoedigend woord hebt, ga dan uw gang.’ 16  Paulus stond op, gebaarde om stilte en zei: ‘Israëlieten en alle anderen die God vereren, luister naar wat ik u te zeggen heb. 17  De God van het volk van Israël heeft onze voorouders uitverkozen; hij heeft hen, toen ze als vreemdelingen in Egypte woonden, groot en machtig gemaakt. Met opgeheven arm heeft hij onze voorouders weggeleid uit Egypte, 18  en ongeveer veertig jaar lang heeft hij hen in de woestijn geduldig verdragen. 19  In Kanaän onderwierp hij zeven volken, en hun land gaf hij in bezit aan onze voorouders. 20  Dit alles vond plaats in ongeveer vierhonderdvijftig jaar. Vervolgens stelde hij rechters aan, die heersten tot de tijd van de profeet Samuël. 21  Daarna vroeg het volk om een koning, en God gaf hun Saul, de zoon van Kis, een man uit de stam Benjamin, die veertig jaar regeerde. 22  Toen stootte God hem van de troon en maakte David koning, van wie hij getuigde: “In David, de zoon van Isaï, heb ik een man naar mijn hart gevonden, die geheel naar mijn wil zal handelen.” 23  En uit Davids nageslacht heeft God, overeenkomstig zijn belofte, een redder voor Israël voortgebracht, Jezus. 24  Voor zijn komst had Johannes het hele volk van Israël opgeroepen om zich te laten dopen en een nieuw leven te beginnen. 25  Toen zijn levenswerk ten einde liep, heeft Johannes gezegd: “Wie jullie denken dat ik ben, ben ik niet. Maar let op: na mij komt iemand anders, en ik ben het niet waard om zelfs maar zijn sandalen los te maken.” (NBV)

Vandaag lezen we een preek van Paulus. De eerste preek die in de Bijbel van Paulus bewaard is gebleven. Samen met Barnabas en Johannes Marcus waren ze van Cyprus vertrokken. Ze waren naar het toenmalige Pamfilië gegaan, een Romeinse provincie die in het huidige Turkije lag. Ze voeren naar Perge, vlak bij het huidige Murtana en daar besloot Johannes Marcus terug te gaan naar Jeruzalem. Ze waren al zo’n 15 kilometer de rivier de Cestrus opgevaren en Paulus en Barnabas bleven ook niet in Perge kunnen we in de brief van Paulus aan de Galaten lezen omdat Paulus ziek werd, het klimaat in Perge was kennelijk ongezond. Paulus en Barnabas reisden door naar het koelere hoogland in Turkije en kwamen in Antiochië in de provincie Pisidië. In deze Romeinse kolonie woonde een aanzienlijk aantal Joden. Daarom konden Paulus en Barnabas op de Sabbat naar de Synagoge gaan. In de Synagoge werd elke week een stuk uit de Tora gelezen, de eerste vijf boeken van Mozes, en een gedeelte uit de profeten. Welke gedeelten werden gelezen toen Paulus en Barnabas er waren vermeld het verhaal niet maar Paulus en Barnabas werden wel uitgenodigd om die Sabbat de preek te houden, ze werden kennelijk als voorname gasten beschouwd, mannen broeders zelfs.

Paulus begint gelijk met het veranderen van de gewoonten, de prediker in de Synagoge bleef gewoonlijk zitten, Paulus ging staan en sprak de aanwezigen aan met “Israëlieten en alle anderen die God vereren”. Joden en Heidenen, die laatsten zijn de Jodengenoten, worden hier gelijkelijk aangesproken als gelovigen in de God van Israël. Paulus gaat ook niet in op de gelezen gedeelten maar vat de Tenach, de Hebreeuwse Bijbel, samen door de geschiedenis van het volk Israël vanuit de Uittocht tot het optreden van Johannes de Doper samen te vatten.  Paulus en Barnabas zijn mensen van de Weg, de Weg van Jezus van Nazareth, en zoals Paulus de geschiedenis presenteert was het volk Israël vanouds al het volk van de Weg, de Weg van de God van Israël. En langs die Weg, dat was voor de toehoorders natuurlijk duidelijk, stonden de richtingaanwijzers van de God van Israël, de geboden die mensen op de goede weg moesten brengen. Paulus geeft de geschiedenis van het volk overigens ook weer zoals die in zijn tijd in het Grieks verteld werd. Dat Koning Saul veertig jaar geregeerd zou hebben lezen we niet in de Bijbel maar wel bij de Joodse historicus Flavius Josephus, een tijdgenoot van Paulus.

Uiteindelijk loopt het verhaal uit op de komst van de Messias, de bevrijder van Israël, volgens Paulus niemand anders dan Jezus van Nazareth. Paulus beroept zich daarbij op de verklaring van Johannes de Doper, daar had heel het volk achteraan gelopen maar Johannes had zich de wegbereider genoemd en Jezus van Nazareth aangewezen als de uiteindelijke Messias voor wie hij de Weg moest bereiden. Met Johannes de Doper eindigt het tijdperk van de belofte en begint het tijdperk van de vervulling. Nu is het mogelijk van je naaste te houden als van jezelf. Nu is het pas echt mogelijk maaltijd te houden met de armen en de vreemdelingen zoals de Tora al had geboden. In de Messiaanse gemeente, de Christelijke gemeente, konden Joden en Heidenen samen aan het Avondmaal, samen de maaltijd van de bevrijding vieren in gedachtenis aan Jezus van Nazareth, samen konden ze de beker drinken omdat zijn bloed was vergoten en hij door de dood heen de liefde van God had weten te dragen. Dat kunnen ook wij doen in onze dagen, samen met armen en vreemdelingen het brood breken, delen wat nodig is en een samenleving opbouwen van gelijkheid en vrede. Daar mogen we vandaag ook weer aan werken.

 

Plaats een reactie