Ik heb jullie lief

Maleachi 1:1-5

1 ¶  Profetie. De woorden die de HEER tot Israël heeft gesproken bij monde van Maleachi. 2  Ik heb jullie lief-zegt de HEER -,en jullie zeggen: ‘Waaruit blijkt die liefde dan?’ Zijn Jakob en Esau geen broers? spreekt de HEER. Toch heb ik Jakob liefgehad 3  en Esau gehaat. Van Esaus bergland maakte ik een wildernis, Edoms grondgebied heb ik aan de jakhalzen van de woestijn gegeven. 4  Edom kan zeggen: ‘Al zijn we verslagen, we bouwen de puinhopen weer op, ‘maar dit zegt de HEER van de hemelse machten: Ze kunnen bouwen zo veel ze willen, ik zal het weer afbreken. ‘Goddeloos land’ zal men het noemen, en ook: ‘Het volk waarop de HEER voor eeuwig verbolgen is’. 5  Met eigen ogen zullen jullie het zien, en dan zullen jullie zeggen: ‘De HEER toont zijn macht in Israël!’ (NBV)

Een aantal jaren geleden was er een strip met de naam Maleachi. De hoofdpersoon uit de strip was een klein lelijk mannetje met lange ongekamde haren en een woeste baard. Hij was gekleed in een lange mantel en droeg meestal een bord waarin gewaarschuwd werd voor het einde der tijden. Deze Maleachi was het soort profeet dat men zich voorstelt op grond van het beeld dat in het Nieuwe Testament van Johannes de Doper geschetst wordt, gekleed in een kameelharen mantel, levende in de woestijn van honing en wilde spinnen. Maar de Maleachi naar wie dit Bijbelboek is genoemd beantwoord niet aan dat beeld. Sterker nog er heeft waarschijnlijk nooit een profeet met de naam Maleachi bestaan. De naam is gegeven aan een boekje dat begint met het opschrift “Profetie”. Een Profetie gegeven aan “mijn bode”, en dat is in het Hebreeuws Maleachi. Het boekje werd geschreven aan het eind van de ballingschap in Babel. Een deel van het volk was teruggekeerd en had alvast de Tempel weer opgebouwd.

Later zouden Ezra en Nehemia komen om een godsdiensthervorming door te voeren en de muur rond Jeruzalem weer op te bouwen. Het boek dat Maleachi wordt genoemd loopt op die hervorming vooruit. In de meeste Bijbelvertalingen is het het laatste boek van het Oude Testament. Het laatste boek ook van de verzameling van twaalf kleinere boeken van Profeten. Christenen hebben dit boek als laatste neer gezet omdat het op die manier verwijst naar de grote godsdiensthervormer Jezus van Nazareth, maar daar heeft het boekje dus eigenlijk niets mee te maken. De Joden die terugkeerden uit de ballingschap kregen te maken met vijandige inwoners van het land, mensen die achtergebleven waren, en vijandige buurvolken. Nu kan je je hooghartig van vijandige buurvolken afkeren maar deze profeet wijst er op dat ook buurvolken familie zijn. De inwoners van Edom zijn immers afstammelingen van Esau, de zoon van Izaak en de broer van de stamvader van Israel Jacob.

Toen Jacob met God had geworsteld in angst voor Esau had hij de naam Israel gekregen, een naam die overgegaan was op zijn nageslacht, het volk Israel. En Edom nu wordt tot voorbeeld gesteld voor Israel. De inwoners van Edom willen niet delen met de ballingen die terugkomen. Integendeel ze bestrijden de ballingen. Op die manier wenden ze zich af van de God van Abraham en Izaak, die wel ook de God van Jacob was, maar eigenlijk dus ook de God van Esau had moeten zijn. De inwoners van Edom werden verslagen door de ballingen en dat moet een waarschuwing zijn. Als je niet wil delen met hen die het nodig hebben zul je uiteindelijk worden verslagen als goddelozen. Alleen de liefde, de onvoorwaardelijke bereidheid tot delen sleept je er doorheen. Daar begint deze godsspraak of profetie mee. Het is geen toekomstvoorspelling, maar een analyse van de dagelijkse werkelijkheid, ook de werkelijkheid van ons dagelijks leven.

Plaats een reactie