Land mag nooit verkocht worden

Leviticus 25:23-34

23 ¶  Land mag nooit verkocht worden, alleen verpand, want het land behoort mij toe en jullie zijn slechts vreemdelingen die bij mij te gast zijn. 24  In heel jullie land moet voor grond altijd het lossingsrecht blijven gelden. 25  Wanneer een van jullie tot armoede vervalt en een deel van zijn grond moet verpanden, kan zijn losser, zijn naaste verwant, zich aanmelden om het pand voor hem in te lossen. 26  Gebeurt dat niet, maar beschikt hij na verloop van tijd zelf over voldoende middelen om het pand in te lossen, 27  dan moet hij nagaan hoeveel jaar het verpand is geweest en het resterende deel van het oorspronkelijke bedrag terugbetalen aan degene aan wie hij het verpand had. Dan kan hij naar zijn eigen grond terugkeren. 28  Vindt hij niet voldoende middelen om het pand in te lossen, dan blijft het tot aan het jubeljaar in handen van de pandnemer. Maar in het jubeljaar valt het aan hem terug en kan hij naar zijn eigen grond terugkeren. 29  Als iemand een woonhuis in een ommuurde stad verpandt, geldt het lossingsrecht niet langer dan een jaar na het moment van verpanding; in dat geval geldt het lossingsrecht dus tijdelijk. 30  Wordt het pand niet binnen het jaar ingelost, dan vervalt het huis-indien het dus in een ommuurde stad staat-voorgoed aan de pandnemer en diens nakomelingen. Het valt in het jubeljaar niet aan de oorspronkelijke eigenaar terug. 31  Huizen in dorpen die niet ommuurd zijn, worden gerekend bij het land waarop ze staan. Daarvoor geldt het gewone lossingsrecht en in het jubeljaar vallen ze aan de oorspronkelijke eigenaars terug. 32  In de door de Levieten bewoonde steden, die zij als grondgebied toebedeeld hebben gekregen, geldt voor hen onbeperkt lossingsrecht voor huizen. 33  Zo’n huis kan door een Leviet worden ingelost en valt-indien het op hun grondgebied staat-in het jubeljaar aan de oorspronkelijke eigenaar terug, want de huizen in de steden die bij de verdeling van het land onder de Israëlieten aan de Levieten zijn toegewezen, gelden als hun grondbezit. 34  De akkers en weidegronden bij die steden mogen helemaal niet verpand worden, want die vormen hun onvervreemdbaar bezit. (NBV)

Zo gaan wij niet met het land om. We kijken wel uit. Als we zo met land om zouden gaan als hier wordt beschreven zou er niemand rijk kunnen worden van grondspeculatie. In de Bijbel is het land van God en zijn de mensen daar te gast als vreemdelingen. De Bijbel kent het verschil dan ook niet zo erg tussen autochtonen en allochtonen. Dat maken wij mensen er van en als dat gebeurt zegt de Bijbel dat we de vreemdelingen lief moeten hebben. Maar waar mensen wonen moeten ze ook eten. En daar gaat dit gedeelte uit Leviticus over. Hij roept als het ware tegen ons dat we er altijd op bedacht moeten zijn dat iedereen mee kan eten. En dan niet omdat de rijken aalmoezen geven waar de armen van kunnen leven maar iedereen moet zelfstandig mee kunnen aan de samenleving. In Israël had iedere familie daarvoor een stuk land gekregen. Daar kon je als het nodig is ook een boerderij op bouwen. Als je gedwongen werd je bezit te gelde te maken dan kreeg je familie na vijftig jaar weer een kans opnieuw te beginnen. Geen wonder dat juist de armen konden zeggen dat God bevrijd en dat er aan de armoede een einde zou komen. Het hoort bij de richtlijnen voor een menselijke samenleving.

De Levieten zijn als voorbeeld gesteld van die bevrijding. Levieten zijn de nakomelingen van Levi. De stam levi neemt een aparte plaats in in de geschiedenis van Israël. Toen het wat lang duurde voordat Mozes de richtlijnen van God voor de menselijke samenleving had gekregen maakte het volk zich een gouden kalf om te aanbidden. Aäron de hogepriester hield hen daarbij. De Levieten deden er niet aan mee. Zij bleven wachten op Mozes en toen die eindelijk van de berg af kwam met de stenen platen hielpen zij Mozes het volk te straffen. Als beloning kregen ze de taak de priesters te helpen in de Tabernakel, de voorloper van de Tempel, en ze mochten recht spreken in Israël. Bij de verdeling van het land Israël onder Jozua kregen de Levieten geen deel van het land maar werden in elk deel, dus bij elke stam, steden bestemd voor de Levieten. Daar kon je je recht halen. Maar ook de Levieten moeten leven en gewoon hun geld verdienen. De Levieten hadden daarom rond die steden gemeenschappelijke akkers en hun huis in die steden werd beschouwd als de bron van inkomsten. Als ze die te gelde hadden moeten maken dan viel het de familie na vijftig jaar weer toe.

Radicaal wordt in dit Bijbelgedeelte een nieuwe orde voor de samenleving geschetst. De invoering van die nieuwe samenleving gaat niet vanzelf. Wij houden nu eenmaal van winst maken, rijk worden en macht over anderen uitoefenen. Er zijn mensen die dat de meest normale gang van zaken vinden. Het volk Israël was zich daarvan zeer bewust. Elk jaar moest men daarom opnieuw beginnen met de inrichting van de samenleving volgens de richtlijnen van God. Op grote verzoendag gebeurde dat als alle ongerechtigheden uit het volk werden verwijderd en alle zonden weggedragen. Het aanhoren van richtlijnen zoals we vandaag lezen gaf de armen weer hoop en wees de rijken op hun verantwoordelijkheid. Als iemand zijn bezit te gelde had moeten maken dan moest je er eigenlijk met elkaar voor zorgen dat die situatie werd opgeheven en dat het niet meer voor hoefde te komen. Een verwant kon dus de schuld aflossen en de verpanding opheffen. Wij zijn zover nog niet. In ons systeem van schuldhulpverlening zit wel een stuk bevoogding waardoor een ander de schuldenaar helpt de schulden af te lossen en de schuldeiser er altijd van verzekerd is een deel van zijn bezit terug te krijgen maar de schuldenaar helpen te voorkomen dat er opnieuw schulden ontstaan is er nog niet bij. Misschien moeten ook wij onze samenleving anders inrichten, uitgaan van de waarde van de medemens en gaan denken over bezit als over een geschenk dat bestemd is om met anderen te delen. Vandaag zouden we kunnen beginnen.

Plaats een reactie