Onbezorgd in je land kunnen leven.

Leviticus 25:13-22

13  In het jubeljaar zal ieder naar zijn eigen grond terugkeren. 14  Wanneer je een stuk grond aan een ander verpandt of van een ander in pand neemt, mag je elkaar niet benadelen. 15  Het aantal jaren dat na een jubeljaar verstreken is, bepaalt de prijs die de pandnemer moet betalen; het aantal jaren dat de pandgever heeft kunnen oogsten, bepaalt de prijs die hij mag vragen. 16  Hoe meer jaren er nog resten, des te hoger de prijs; hoe minder jaren, des te lager, want wat verhandeld wordt is het aantal oogsten. 17  Benadeel je volksgenoten niet. Toon ontzag voor je God; ik ben de HEER, jullie God. 18  Leef mijn bepalingen na, houd je aan mijn regels en handel ernaar, dan zul je onbezorgd in je land kunnen leven. 19  Het land zal vruchtbaar zijn en jullie zullen volop te eten hebben. Je zult er onbezorgd kunnen wonen, 20  en mochten jullie je afvragen waarvan je het zevende jaar moet leven als je niet mag zaaien en oogsten, 21  bedenk dan dat ik jullie het zesde jaar zal zegenen met een oogst die voor drie jaar toereikend is, 22  zodat je in het achtste jaar weer kunt zaaien en tot in het negende jaar kunt leven van de oude oogst, totdat je dat jaar de oogst kunt binnenhalen. (NBV)

Uitgangspunt is dus dat ooit te eniger tijd je naar je eigen grond mag terugkeren. Het noodlot dat de ouderen treft mag nooit  blijvend gevolgen hebben voor de kinderen. Iedereen kan ziek worden, een ongeluk krijgen of veroorzaken. Daar is ook in onze dagen niets aan veranderd. Maar als je in onze dagen een erfenis aanvaard dan moet je de schulden op de koop nemen. Een nieuwe start maken is er niet bij. In Israël was dat anders. Ooit werd het land dat God had gegeven weer het land van jouw familie. Dat was de plaats die God jou had toegewezen. Eeuwen en eeuwen later bleek dit woord van God nog steeds te leven in Israël. Dat teruggeven van het land is vermoedelijk nooit gebeurd. Nooit hield de samenleving het zo lang voor dat er werkelijk een jubeljaar zou aanbreken. Zeker na de ballingschap en de bezettingen door Grieken en Romeinen die er op volgden was de regel over het jubeljaar uit Hij Roept niet uit te voeren.

Toch kennen juist Christenen nog de werking van de herinnering aan juist dit stukje van het boek Hij Roept. Toen de Romeinse Heidense Keizer Augustus het volk beschreven wilde hebben. Wie woonde waar en met hoeveel. Met natuurlijk tot doel van iedereen belasting te heffen, het zogenaamde kopgeld, met als gevolg dat de armen het zwaarst getroffen zouden worden. Toen waren er inwoners van Galilea en Judea die zich herinnerden dat niet Keizer Augustus hun plaats in het land had bepaald maar de God van Israël. Wij kennen een verhaal over twee van die mensen die uit Nazareth kwamen. Daar woonden ze, daar waren ze van plan te trouwen. Zij was al zwanger en hij had nog getwijfeld. Maar de liefde had overwonnen. Zij herinnerden zich waar God hun een plaats had toegewezen. Zij waren uit het huis en geslacht van David. En David was de zoon van Isaï die de zoon van Ruth en Boaz was. Die laatste hadden elkaar op de akker van Boaz leren kennen, de akker die de familie gekregen had van God bij de verdeling van het land. Naar die akker in Bethlehem trokken ze dus, niet dat daar een herberg was, toen hun kindje geboren werd legden ze hem in een voederbak. Maar ze noemden hem Jehosjoea, Jozua vertaald uit het Hebreeuws, Jezus in het Grieks.

Dat jubeljaar was niet zomaar een dagdroom. Het was een geschenk. Het staat er bij. Een jaar er voor zou je voor drie jaar kunnen oogsten. Ooit was het volk van Jacob gered door een zoon die in Egypte het overschot van de oogst bewaarde voor slechte tijden. In de Tora staat ook het voorschrift in elke stad en in elk dorp een bewaarplaats voor graan te bouwen. Zorg voor de armen, zorg ook voor de mensen die in de problemen waren gekomen staat in de Bijbel hoog in aanzien. Bij het delen van het voedsel moeten overigens ook altijd de vreemdelingen meedelen. Maar de armen uit het dorp hadden tenminste het vooruitzicht dat zij of hun kinderen ooit weer een zelfstandige en daarmee volwaardige plaats in de samenleving zouden kunnen innemen. In de tijd van de Romeinen bleek het een effectief wapen tegen onderdrukking te zijn. De eerste volkstelling slaagde volgens Lucas pas toen Quirinius stadhouder over Syrië was en dat was twaalf jaar na de geboorte van Jezus. Of die de belasting van het kopgeld wel betaalde bleef dan ook de vraag. Eigenlijk is de richtlijn die we vandaag uit de Bijbel lezen ook de aanleiding om onszelf de vraag te stellen of er niet een tijd moet zijn dat schulden uit het verleden kwijt worden gescholden en mensen weer een nieuwe start kunnen maken. Wie aan schulden van andere verdient zal het een onzinnige vraag vinden, maar gelovigen in de samenleving die God ons wil geven zullen er verder over denken en naar een antwoord zoeken, vandaag al.

Plaats een reactie