Een Sabbatsrust

Leviticus 25:1-12

1 ¶  De HEER zei tegen Mozes, op de Sinai: 2  ‘Zeg tegen de Israëlieten: “Wanneer jullie eenmaal in het land zijn dat ik je zal geven, moet het land rust krijgen, een sabbatsrust gewijd aan de HEER. 3  Zes jaar achtereen mogen jullie je land inzaaien, je wijngaard snoeien en de oogst binnenhalen. 4  Maar het zevende jaar moeten jullie het land laten rusten. Het is een sabbatsjaar dat aan de HEER gewijd is. Je mag dan je land niet inzaaien, je wijngaarden niet snoeien, 5  het koren dat vanzelf opkomt niet als oogst binnenhalen en niet de druiven oogsten van je ongesnoeide wijnstokken. Het moet een jaar zijn van volstrekte rust voor het land. 6  Wat er in dat jaar op het land groeit is voor jullie allen. Je mag er zelf van eten, maar ook je slaven en slavinnen, je loonarbeiders en de vreemdelingen die bij je te gast zijn; 7  ook voor je veestapel en voor de in het wild levende dieren kan het als voedsel dienen.8 ¶  Na verloop van zeven sabbatsjaren, na zeven maal zeven jaar, wanneer er negenenveertig jaren verstreken zijn, 9  moeten jullie op de tiende dag van de zevende maand de ramshoorn luid laten schallen. Op Grote verzoendag moet in heel het land de ramshoorn schallen. 10  Elk vijftigste jaar zal voor jullie een heilig jaar zijn, waarin kwijtschelding wordt afgekondigd voor alle inwoners van het land. Dit is het jubeljaar, waarin ieder naar zijn eigen grond en zijn eigen familie kan terugkeren. 11  Elk vijftigste jaar zal voor jullie een jubeljaar zijn. Je mag dan niet zaaien, het koren dat vanzelf opkomt niet als oogst binnenhalen en niet de druiven oogsten van je ongesnoeide wijnstokken. 12  Het is een jubeljaar, dat als heilig beschouwd moet worden. Jullie zullen dat jaar leven van wat er vanzelf opkomt. (NBV)

Het staat er niet voor niks: ” De HEER zei tegen Mozes, op de Sinaï  ” Het gaat niet om regels die door een volksvergadering, zoals in het boek Jozua is beschreven, of later door een Koning als David zijn uitgevaardigd. Het gaat om de richtlijnen voor een menselijke samenleving. Richtlijnen die ons zeker in onze dagen raar zullen voorkomen. Het geloof is immers voor elk individu, je moet je hartje in alle vroomheid aan de Here Jezus schenken en er veel over vertellen of  je moet je geloof achter de voordeur houden, het geloof is een particuliere zaak. Buiten de deur moet er gewerkt worden. Zeven dagen in de week en vierentwintig uur per dag. Natuurlijk mag er rust zijn maar dat is net als geloof voor iedereen particulier en dus apart. Als je de verdedigers van de inrichting van onze economie hoort lijkt het er soms op dat het vormen van een samenleving van mondige mensen sterk bestreden moet worden. Samen sporten, samen van de natuur genieten, samen buurt of dorp zijn moet eigenlijk onmogelijk gemaakt worden. Maar de Bijbel gaat altijd twee stappen verder.

Voor de Bijbel is een  menselijke samenleving een samenleving waarin het hele volk om de zeven jaar samen vakantie neemt. Niemand en niets werkt meer. Je leeft van wat er op het land spontaan groeit, dat zou je dus samen kunnen inzamelen, maar verder ga je samen na hoe een samenleving onder de richtingwijzers van God er hoort uit te zien en wat je zou moeten doen om van je samenleving een nog betere samenleving te maken. Een heel jaar  vakantie, er zijn werkgevers en politici die bij een dergelijk wetsvoorstel spontaan een hartverlamming zouden krijgen. De narren in onze samenleving zouden extra zendtijd krijgen om het voorstel te bespotten. Niemand kan immers zomaar een jaar er tussenuit, laat staan een heel volk. In de jaren zeventig van de vorige eeuw werd het idee van het Sabbatsjaar weer ontdekt en in sommige beroepen namen enkelen zomaar een sabbatsjaar. Ze ervoeren dat ze slaaf geworden waren van hun werk en dat ze weer bevrijd moesten worden van die slavernij. Daar is die regel dan ook voor bedoeld, het geldt den arbeid te bevrijden. Maar daarvoor zouden we samen moeten durven werken.

We lezen in het gedeelte van vandaag ook een stukje van de achtergrond van het kerstverhaal dat Lucas in zijn Evangelie verteld. Eén maal in de vijftig jaar dat is er ook een vakantiejaar. Maar dat vakantiejaar is een jubeljaar. Dan houdt niet alleen het werken op maar dan worden ook alle slaven vrijgelaten. Israëlieten die schulden hadden gemaakt raakten hun bezittingen kwijt en moesten als slaaf werken voor hun schuldeisers. Dat ging soms generaties zo door. Maar het ging niet eindeloos door. Aan elke ellende komt uiteindelijk een eind belooft de God van Israël. In het boek Jozua kunnen we lezen hoe het land onder de families van het volk werd verdeelt. Dat stuk familieland zou een eeuwig erfdeel zijn. Als het verloren ging dan kwam het in het Jubeljaar weer terug. Duidelijk is dat deze regel al helemaal niet werkt. De rijken zullen afzien van het door hen verworven bezit. Dan maar geen menselijke samenleving maar je moet van het bezit van de rijken afblijven. Toch is dat stuk grond, die akker van groot belang in Israël. Het is de plek die God je gegeven heeft om er een menselijke samenleving van te maken. Als Jozef en Maria dan ook het bevel van de Keizer krijgen om thuis te blijven teneinde geteld te kunnen worden dan gaan ze naar het huis dat God heeft gegeven, de akker van Isaï, de akker van de familie van Koning David. Daar begint voor hen het Jubeljaar. Wij zouden eens kunnen beginnen met het kwijtschelden van alle schulden die mensen hebben. De mensen bevrijden van hypotheken en leningen die ze niet meer kunnen dragen. De komende kerst zou daar een mooi moment voor kunnen zijn.

Plaats een reactie