Je mag hen niet meer waarschuwen

Ezechiël 3:22-27

22 ¶  Op die plaats werd ik opnieuw door de hand van de HEER gegrepen, en hij zei tegen mij: ‘Sta op, ga naar buiten, naar het dal, want daar wil ik met je spreken.’ 23  Ik deed wat me gezegd was. Toen ik in het dal kwam stond daar de stralende verschijning van de HEER, die ik ook bij het Kebarkanaal gezien had, en weer wierp ik mij voorover op de grond. 24  Er voer een geest in mij die me weer op deed staan, en de HEER zei tegen mij: ‘Mensenkind, ga naar binnen, sluit je op in je huis. 25  Je wordt er met touwen vastgebonden, zodat je niet meer naar buiten kunt gaan om je tussen de mensen te begeven. 26  Ik zal ervoor zorgen dat je tong aan je gehemelte vastkleeft, zodat je stom zult zijn. Je mag hen niet meer waarschuwen, want ze zijn hoe dan ook opstandig. 27  Maar wanneer ik me opnieuw tot je richt zul je weer kunnen spreken, en dan moet je tegen hen zeggen: “Dit zegt God, de HEER  ”¦Â ”-en wie dan luistert, die luistert, en wie niet luistert, die luistert maar niet: het is immers een opstandig volk. (NBV)

Ezechiël mag zijn volk niet meer waarschuwen. Dat volk is hoe dan ook opstandig. Ze zullen eerst moeten inzien wat ze allemaal wel niet verkeerd doen. Daarom moet Ezechiël eerst naar het dal, we mogen dan denken aan het dal van diepe duisternis. Wie in de ellende zoals Ezechiël die meemaakt roept dat hij God heeft gezien of ervaren die wordt al snel voor gek uitgemaakt. De belofte dat God in het dal van diepe duisternis een stut en een staf wil zijn lijkt ver weg als jezelf in de ellende zit. En ellende was het, die ballingschap ver van Jeruzalem aan de oever van het Kebarkanaal. Als je dan denkt aan God, de God zelfs voor je ziet, dan kun je alleen maar wegzinken in de grond, zo terneergeslagen wordt je als je het verschil bedenkt tussen de glans van Gods Heerlijkheid en de duisternis waar je zelf in verkeerd.

Maar het unieke in het verhaal van de God van Israël is dat je als mens de Geest van God kunt krijgen. Het was de Geest van God die in de mensen geblazen werd toen ze waren gevormd uit de rode aarde. Het is de Geest van dezelfde God die Ezechiël doet opstaan. Die ellende slaat hem met stomheid en de koppige opstandigheid van zijn volk bindt hem en maakt hem bewegingsloos. Daarom heeft het geen zin om het volk te waarschuwen voor het slechte dat ze doen. Ze moeten het eerst gaan zien. En midden in de ballingschap hun priesterprofeet gebonden met touwen en zwijgend te zien zitten doet de mensen wel vragen wat er zou kunnen zijn. Zijn we zover gekomen dat mensen die ons toe moeten spreken, die ons moed in moeten spreken met stomheid geslagen zijn? Dat genuanceerde fatsoenlijke taal verdwenen is uit een samenleving waar de schreeuwers en dienaren van afgoden de boventoon voeren? Het zijn de vragen die ook wij ons in onze dagen mogen stellen.

Ezechiël zal niet moeten blijven zwijgen. Maar hij zal duidelijk moeten maken dat niet hij zelf het is die het woord tot het volk richt maar dat het de God van Israël is die ook in het diepste duister van de ballingschap naar zijn volk omkijkt en zich tot zijn volk richt. Die God is de Heer van de wereld, dat “Heer” staat hier ook voor de naam van die God, een naam die een belofte inhoudt “ik zal er zijn”, het spreken van die God betekent dat de belofte geen loze belofte is, maar een waarheid waar de hele wereld op gebouwd is. Als je daar niet naar luistert moet je het zelf maar weten, maar als je wel luistert openen zich vergezichten want als in deze duisternis, in deze ballingschap, de belofte wordt gehouden dan zal ook de belofte van het land dat overvloeit van melk en honing nog uitkomen. Voor ons is hetzelfde, wij hebben de opdracht de naaste lief te hebben als onszelf en daardoor onze God lief te hebben boven alles. Luisteren we naar die opdracht dan opent zich het perspectief van een vreedzame samenleving waar iedereen bij wil horen, luisteren we niet, dan vermeerderd zich het geweld en de armoede. Luister dus ook vandaag en ga er mee aan het werk.

Plaats een reactie