Mijn God, ik smeek u

Amos 7:1-9

Als je gelooft dat alles wat er gebeurd uit Gods hand komt, dan moet je wel geloven dat niet alleen het goede dat je toevalt van God is maar ook het kwade. En als je dan weet hebt van uiterst kwade daden, van uitbuiting en onderdrukking, van list en bedrog, van onrecht tegen de armen, dan moet dat kwade bijna wel een straf zijn van de God van Israël. Maar de God van Israël is een barmhartig God, het is een God die goedertieren genoemd werd, een God die niet laat varen het werk dat zijn hand is begonnen, een God die dichtbij de zwaksten en de minsten is en de verhevenen slechts uit de verte kent. Daarom weet Amos dat het aanroepen van de God van Israël nut heeft, dat een beroep doen op het zwak en nietig zijn van het volk God kan brengen tot redding. Als tenminste dat volk bereid is weer te gaan geloven in de mogelijkheden die het verbond hen geboden heeft en de richtlijnen voor de menselijke samenleving gaat volgen, die van Gij zult niet doden, en van Gij zult niet begeren.

Het aanroepen van de God van Israël is niet een vrijblijvende zaak. Als de God van Israël gebeden verhoord dan moet er een fundamentele verandering plaatsvinden. In de loop van de geschiedenis zijn we dat bekering gaan noemen. Dan zijn er allereerst geen andere goden meer, de heiligdommen worden verwoest. In onze dagen zou je zeggen dat de banken blijvend genationaliseerd worden en het bankpersoneel onder streng toezicht gesteld. Winst en profijt zijn namelijk niet meer de drijvende krachten in onze samenleving maar de liefde voor de zwaksten en de minsten. De leiders die zichzelf verrijkt hebben met hoge inkomens en bonussen zullen hun leiderspositie verliezen. In de dagen van Jerobeam vielen koningen nu eenmaal ten prooi aan het zwaard, in onze dagen mogen ze meewerken in de reinigingsdiensten van de grote gemeenten.

Let er overigens even op dat de sprinkhanen uit het begin van dit stuk rustig het laatste groen van het land mogen eten. Geen enkel wonder is er hier aan de hand, geen wonder redt het volk van Jakob. De redding komt van het verwoesten van heiligdommen en het afzetten van een slechte koning. Met het verwoesten van de heiligdommen voor andere goden, de plaatsen waar afgodendienst wordt bedreven komt de Wet van de naastenliefde weer aan de orde. Dan zullen de graanschuren in de dorpen en steden weer gevuld worden voor slechte tijden zoals in de Wet van Mozes staat, dan blijven druiven hangen om geplukt te worden door de armen en mogen zij de aren rapen die bij de oogst op de grond gevallen zijn. Pas als een volk weet te delen weet een volk ook te overleven. Dat was in de dagen van Amos zo en dat is in onze dagen niet anders. Het blijft vreemd dat niemand spreekt over een maximum aan de inkomens in ons land. Wie geen maximum wil mag zijn diefstal in een ver buitenland voortzetten. Een volk dat deelt wordt rijker. Wij mogen daar elke dag weer opnieuw mee beginnen, ook vandaag weer.

Plaats een reactie