Spreek niet tegen een dwaas

Spreuken 23:1-12

Het is voor eenvoudige mensen een hele eer bij een bekende Nederlander of een rijke Nederlander aan tafel te zitten. Een hele groep deftige mensen die een rijk diner hebben ziet er heel aantrekkelijk uit. Het boek Spreuken waarschuwt ons er tegen. Je vergeet zo gemakkelijk bij wie je aan tafel zit. Als het machtige en rijke mensen zijn dan zijn het vast geen mensen die de Wet van de God van Israël houden, geen mensen die hun bezit delen met hen die niets hebben, met de armsten. Juist mensen die machtig en rijk zijn zijn dat vaak geworden door die wet te breken. Door gierig te zijn, door oneerlijk te zijn, door te liegen en te bedriegen, door de wet naar hun hand te zetten, door hun macht aan te wenden in hun eigen voordeel. Op het eerste gezicht lijkt het Spreukenboek in strijd met wat we vandaag gewoon zijn, maar het waarschuwt wel voor de valkuilen die onze economie in een crisis hebben gestort.

Ga dus niet aan tafel bij een gierigaard en spreek niet tegen een dwaas. Het boek Spreuken moedigt ons aan om niet naar eer en rijkdom te streven maar om een samenleving tot stand te brengen waarin geen armen meer zijn. Dat is het soort samenleving dat de God van Israël wilde vormen. Dat kan niet door mensen aan touwtjes te binden en als marionetten te bewegen. Voor de God van Israël ging dat door een verbond te sluiten met een volk en dat volk de opdracht te geven wetten te houden die zich lieten samenvatten in het heb uw naaste lief als uzelf. Het inzicht dat daarvoor nodig is heet wijsheid en dat vinden we terug in het Spreukenboek. Dat inzicht laat zich ook niet vatten in strakke wetten die door rechters steeds op dezelfde manier worden uitgelegd, maar dat inzicht vertaald zich in gedrag dat ten goede komt aan de minsten in de samenleving.

Daarom wordt er nog eens gewezen op de oude grenzen en de akkers van de wezen. De rijken waren volgens de profeten zij die akker aan akker voegden en de weduwe en de wees beroofden van hun middelen van bestaan. De akker van de wees is het erfdeel dat een wees toekomt om een toekomst op te bouwen. Het is de plaats die een Jood krijgt in het land Israël, zijn eigen plaats. En zelfs als een vreemde keizer, die zich de Heer van de wereld achtte, de opdracht geeft te gaan naar je eigen plaats om je te laten tellen door de belastinginspecteurs dan gaan de Joden naar de plaats die God hen heeft gegeven toen onder Jozua het land werd verdeeld. Die akker is het recht van de armen, elke vijftig jaar hoort de akker weer teruggegeven te worden. En het Nieuwe Testament laat in het verhaal dat Lucas vertelt over Jozef en Maria zien dat met de komst van Jezus van Nazareth dat verbond van de God van Israël voor alle volken in de wereld geldt, voor iedereen is er een plaats. Aan ons om de armen tot hun recht te laten komen, elke dag opnieuw, ook vandaag.

Plaats een reactie