De oudsten van het volk

Deuteronomium 33:12-21
 
Gisteren lazen we het al een beetje, maar hebben we in het commentaar op een ander deel de nadruk gelegd en morgen gaat het ook nog even door, elke stam van Israel krijgt een eigen zegen. Twaalf zonen had Jacob, een heilig getal. Als je nu goed telt kom je tot 11 stammen. Simeon ontbreekt in het rijtje. Het was de stam die als eerste op zou gaan in de andere stammen van Israel en geen eigen aanwijsbaar gebied meer had. De famillies van de stam Simeon hadden zo hier en daar hun gebied. De stam Gad had ook het stuk land dat van iedereen was, het stuk land waar de vertegenwoordigers van het volk bijeen kwamen om te beraadslagen. Dat staat in het boek Rechters. Het is overigens de democratie ten voeten uit. Rechtstreeks gekozen vertegenwoordigers, iedereen die gelijk is, geen koningen, geen machthebbers. Geen Partij voor de Vrijheid zonder de Democratie. Die zou onmogelijk zijn bij dit volk, de vreemdelingen hoorden er immers onlosmakelijk bij, zelfs in de volksvergadering.

Verschillen tussen de stammen waren er echter ook, en die mogen kennelijk ook genoemd worden. Ruben was de oudste zoon van Jacob, en had het minste aantal nakomelingen, dat was maar een klein stammetje. Issaschar zijn we wellicht in de loop van de geschiedenis vergeten maar dat waren zeelui en handelaren, maar ook mijnwerkers die schatten onder het zand wisten te vinden. Dat was natuurlijk niet al zo toen ze nog het land Israel binnen moesten trekken, maar de definitieve versie van de Bijbel is pas later vastgesteld. Die is niet zoals het heilige boek van de Islam in één keer gedicteerd, maar geleidelijk aan gegroeid. Totdat na de verwoesting van de Tempel in het jaar 70 na Christus er een definitieve versie van het eerste deel werd vastgesteld. De definitieve versie van het Tweede deel, wat we nu het Nieuwe Testament noemen, werd pas na het jaar 100 vastgesteld.

Wat we vandaag dus lezen is dat iedereen bijdraagt aan de eenheid van het volk, of je nu een vrome Leviet bent die godsdienst voorop zet, een handelaar van Issaschar, een strijder van Juda of het lievelingetje van God uit Benjamin. Voor ons betekent het dat, wie we ook zijn of wat we ook kunnen, er altijd plaats is in het werk voor het Koninkrijk, je kunt je naaste altijd ergens mee van dienst zijn. En let op, zelfs in de woestijn klonk al de oproep voor eerbied en respect voor de vreemdelingen die bij het volk Israël woonden. Het was de opdracht aan het volk om te zorgen dat die vreemdelingen mee konden doen, dat was niet de verantwoordelijkheid van die vreemdelingen zelf. Zo kon het hele volk in elke stam worden gezegend, zo kan ook ons volk gezegend zijn. Ook vandaag nog.

 

Plaats een reactie