Hun hart is gevoelloos

Psalm 17
 
Vandaag worden we uitgenodigd een lied mee te bidden uit het boek der Psalmen. Psalm 17 is één van de vele bijbelgedeelten die laat horen dat het tegendeel waar is van de bewering dat discriminatie op grond van geloof stamt uit de Joods Christelijk Humanistische traditie van ons land. Want wie God aanroept om rechtvaardig te zijn zal zelf ook recht moeten doen aan anderen. Volgens de dichter van deze Psalm gaat het onderzoek van God uit naar de mate waarin wij recht doen aan anderen. Dat onderscheidt de gelovigen van de ongelovigen. En recht doen aan anderen betekent ook in je uitspraken recht doen aan de ander, “er kwam geen kwaad uit mijn mond” schrijft de psalmdichter. Ook de weg van oorlog is niet de weg van de gelovige, de oorlog immers gaat altijd wel gepaard met roof en geweld. De schrijver van de Psalm heeft de hoop gevestigd op de Wet van de liefde, van eerlijk delen, de Wet waarin iedereen mee mag doen met het Koninkrijk van God. Dat is de Weg die de God van Israël heeft gewezen, de Weg waarop de God van Israël het volk voorging toen het bevrijdt werd uit de slavernij van Egypte waar ze zelf zolang vreemdelingen waren geweest. De Wet die daarom voorschrijft dat je vreemdelingen in je land net zo moet behandelen als je landgenoten. Daarom mag je de God van Israël aanroepen om hulp, in het Woord van die God staat welke keuzes je moet maken als het gaat om het omgaan met anderen, met de zwaksten in de samenleving en in onze dagen dus ook in de vorming van een nieuwe regering. Hard en gevoelloos worden de goddelozen genoemd, sprekende in een hoogmoedige taal. Wij worden gewaarschuwd voor koude en kille saneringen in de overheidsuitgaven die de rijken zullen ontzien maar de armen het hardst zullen treffen. De rekening van de fouten die gemaakt zijn door bankdirekteuren met torenhoge bonussen wordt gelegd bij de allerarmsten in onze samenleving als doorgaat wat de onderhandelende partijen in hun verkiezingsprogramma’s hebben geschreven. Deze Psalm roept ons op ons tegen de goddelozen te verzetten die de vreemdelingen schofferen en een wig drijven tussen hen en ons. Dat soort kwaad gedrag sterft namelijk niet uit met de daders maar werpt een smet ook op hun kinderen en zelfs op hun kleinkinderen. Verzet tegen de goddelozen die de armen armer willen maken en  de rijker rijker. Het inslaan van die weg hoeft niet, tijdig terugkeren van dat kwade gedrag kan altijd, ook nu nog. Vragen we dan om vernietiging van de rijken en de goddelozen? De psalmdichter doet dat niet. Die vraagt slechts om straf, om het geven van inzicht in hoe verkeerd ze handelen, hoe ze vergeten dat je van delen rijker wordt in plaats van armer, hoe ze vergeten dat het grootste deel van de subsidies in ons land gaat naar de allerrijksten, hoe ze vergeten dat wie schade veroorzaakt ook de schade behoort te betalen. Die roof en dat geweld wordt in deze psalm niet voor niets genoemd. Ook al worden de regels van het geschreven recht gevolgd in de ogen van God kan er ook dan onrecht worden gedaan. Want in de Bijbel is armoede onrecht, dat onrecht moet worden hersteld door de machtigen in ons land, laten wij ze daartoe vandaag oproepen door het zingen van deze Psalm.

Plaats een reactie