U voerde gevangenen mee

Psalm 68:12-24
 
Toen het volk Israel uit Egypte vertrok waren het slaven, gevangenen, en heel lang in de geschiedenis van Israel bleef het besef levend dat ze bevrijde slaven waren. Door het dienen van de God die Mozes hen had getoond waren ze bevrijd geworden, hadden ze de woestijn kunnen trotseren en waren ze in het beloofde land gekomen. Dit deel van de Psalm bezingt op poëtische wijze de intocht in het beloofde land. Daar kwam de Heilige Tent, de tent van de ontmoeting, de tent waar Mozes en de priesters hun God hadden ontmoet, waar de vertegenwoordigers van de stammen vergaderd hadden met Mozes, uiteindelijk tot rust na alle omzwervingen. Zeker Koning David moet dat zo gevoeld hebben want hij deed verschillende pogingen die Tent der ontmoeting naar Jeruzalem te brengen voordat hij er in slaagde. En dan nog mocht hij er geen Tempel voor bouwen want een Tempel zou te snel hetzelfde zijn als de omringende volken voor hun goden hadden. De Godsdienst van Israel is een heel ander soort godsdienst. Op de berg Sinaï had het gedonderd en gebliksemd, vuur was er van de berg af gekomen toen ze de Wet van de Woestijn hadden gekregen. Die bijzondere Wet over die ene God die geen andere goden dulde en over hoe je je naaste lief moest hebben als jezelf. Elk jaar als de eerste vruchten van de oogst binnengehaald waren trokken ze op naar het Heiligdom in Jeruzalem om met een grote maaltijd het ontvangen van de Wet van de Woestijn te vieren en zich te herinneren hoe die wet ook al weer luidde. Later waren de Grieken dat feest Pinksteren gaan noemen omdat het vijftig dagen na Pasen was. Die Grieken wisten niet dat het zeven maal zeven dagen, zeven weken, had geduurd tussen de bevrijding uit Egypte en het ontvangen van de Wet, de Joden noemde het feest daarom het Wekenfeest. Dat Pinksterfeest was dus een dankfeest, voor de oogst maar vooral voor de Wet die voorschreef dat die oogst gedeeld moest worden. Veel eeuwen later zouden de volgelingen van Jezus van Nazareth op dat Pinksterfeest beweren dat het enige wat van die Wet van de Woestijn overbleef het delen van alles met elkaar was, dat was het hart van die Wet, je naaste liefhebben als jezelf, dat wat jij niet wilt dat jouw overkomt wil je ook de ander niet laten overkomen. Ook toen die volgelingen van Jezus van Nazareth dat snapten vlamde en stormde het zo leek het tenminste. Als het het delen was dan zouden de duizenden en duizenden inderdaad naar het Heiligdom van God komen. Inmiddels zijn er miljoenen bij die beweging van Jezus van Nazareth aangesloten, verenigd in talrijke kerken en kerkelijke gemeenten. Het delen met elkaar, het zorgen voor de armsten in de samenleving, de armsten in de wereld, blijft echter ook na Pinksteren nog steeds een zaak waarvoor gestreden en geleden moet worden. Waar ook de volgelingen van Jezus van Nazareth elke dag opnieuw mee moeten beginnen en opnieuw toe moeten oproepen. Daarom komen ze zondag na zondag bijeen in hun kerken en laten ze daar de beker rondgaan en breken ze het brood ter nagedachtenis van Jezus van Nazareth. En vandaag beginnen ze opnieuw met het zingen van deze Psalm.

Plaats een reactie