Nog nooit is zoiets gehoord

Jesaja 64:3-11

Goden laten zich dienen en in ruil daarvoor verrichten zij hun diensten. Zo kijken wij tegen goden op. Daarom kunnen we zeggen dat de slachtoffers van een ramp dat aan zichzelf te danken hebben omdat ze de juiste god, of de juiste goden, niet op de goede manier hebben gediend. Maar goden die zich laten dienen in ruil voor het verrichten van hun diensten bestaan helemaal niet. De God van Israël is het tegendeel. Die komt op voor de minsten op aarde. Die wordt gediend door rechtvaardig handelen. Slachtoffers van een ramp hebben dat nooit aan zichzelf te wijten, voor die slachtoffers begint de God van Israël pas. De oproep om je naaste lief te hebben als jezelf als het liefhebben boven alles van de God van Israël is juist het op de goede manier dienen van die God. Daar worden die slachtoffers in de eerste plaats mee geholpen. Van die weg afwijken brengt de doden met zich mee die onnodig vallen in een ramp of in een oorlog. Maar zelfs als je afgeweken bent van zijn weg, als je Tempel is verwoest, je stad een woestijn is geworden mag je roepen naar die God om hulp. Want je weet dat die God nooit het werk laat varen dat die ooit begonnen is. De wanhoop om een geweldige ramp kan groot zijn. De ramp in Haïti treft honderd duizenden en Haïti is het armste land op aarde. De ramp in New Orleans trof tien duizenden en New Orleans ligt in het rijkste land op aarde. De schade voor de armsten in New Orleans is na jaren nog steeds niet hersteld. Wat is het uitzicht voor de armen in Haïti? De wereld kan het zich niet laten aanleunen dat die slachtoffers vergeten worden en niet geholpen. Nu al in de eerste dagen na de ramp komen daar mensen in opstand die niet anders gewend zijn dan dat ze vergeten worden, ze plunderen de opslagplaatsen voor voedsel nu er nog voedsel te vinden is. Zij zijn gewend dat als de cameraploegen weg zijn ook de hulp verdwijnt. Een handvol soldaten uit arme landen werd tot nu toe betaald om een minimum aan veiligheid voor regering, machthebbers en diplomaten te garanderen. Maar als wij de God van Israël als onze vader aanroepen moeten wij dan niet leren van Jesaja? Zijn volk voelde zich verlaten van God en riep hem aan in alle ellende en deed een beroep op dat “Vader zijn” in het vertrouwen dat God te hulp zou komen. Kunnen wij God als onze Vader aanroepen als wij onze broeders en zusters in Haïti en New Orleans vergeten? Is het niet zo dat wij onze Vader verloochenen en God niet meer als zodanig erkennen als wij onze handen niet uitsteken naar de minsten op deze aarde? Of het nu de verslaafden en de armen zijn in onze eigen steden en buurten of het de slachtoffers zijn van oorlogen, hebzucht, uitbuiting en natuurrampen, zij zijn de broeders en zusters, kinderen van dezelfde Vader als wij, die ons nodig hebben om hen te helpen zoals God onze Vader wil dat zijn kinderen geholpen worden. Dat moeten we leren van Jesaja als hij spreekt over onze gerechtigheid. Recht doen aan mensen daar gaat het om. Dat vergeten, daarvan afwijken, maakt ons bezoedeld en onrein. Deze dagen krijgen we de kans armen tot onze gelijke te maken, te laten delen in de welvaart die wij kennen. Wij hebben de kans van Haïti een land te maken dat zich kan meten met het onze. Laten we daarom plannen maken voorbij de eerste noodhulp. Daar kunnen we vandaag mee beginnen.

Plaats een reactie