Spreek er steeds over

Deuteronomium 11:10-21

Waarover spraken zij? Over de geboden van de God van Israël. Niet over hoe goed ze wel niet geloofden, hoeveel ze hielden van die God in hun harten, nee dat vraagt de God van Israël niet. Je hoort het ook tegenwoordig wel. Onder Christenen lijkt het wel of er niks anders nodig is dan luide te roepen hoeveel je van Jezus houdt en daarbij een beetje te zwaaien met je armen. Dat is dus bijna het tegendeel van wat de Bijbel vraagt. God vraagt niet om aangeroepen te worden. God zorgt zelf zorgvuldig voor het land staat in het Bijbelgedeelte dat we vandaag lezen. Het gaat vanzelf wel regenen, daarover hoeven we ons geen zorgen te maken en daarvoor hoeven we God niet aan te roepen. Het gaat om de geboden van God. Daar moet je de hele dag over praten, die moet je je kinderen voorhouden, die moet je op je voorhoofd dragen en in een band om je arm. Je hand moet je dus laten sturen door de geboden van God. Je moet ze op de deur van je huis spijkeren. Alles wat je doet en overal waar je komt moet bepaald worden door de geboden van God. Dat is nogal fanatiek. En dat is ook precies de bedoeling. De God van Israël is namelijk niet de God van de rijken, van de geslaagden in het leven, van de mensen die het goed gaat. De God van Israël is de God van slaven, van de minsten, van zieken en zwakken, van mensen die afhankelijk zijn van de zorg en de steun van anderen. Die mensen kunnen altijd een beroep doen op de God van Israël. Die mensen kunnen er op vertrouwen dat hij altijd mensen zal sturen die zijn geboden onderhouden. Want het hart van zijn geboden is dat je van je naaste houdt als van jezelf. Al dat werk op het land, al dat vee dat je laat grazen, al die vruchten die je zal plukken van de overvloed die het land geeft, zijn er niet om er zelf rijk van te worden maar die zijn er om er van te delen met degenen die niet zo gelukkig waren al die overvloed te krijgen. En armen zijn er nog steeds, ook vandaag de dag gaan er mensen dood van de honger, in ons eigen land misschien minder dan in andere landen, maar toch. Onze manier van handeldrijven, onze economische politiek verhindert nog steeds miljoenen op aarde dat ze mee kunnen delen. Wij maken ons er vaak af met incidentele ontwikkelingshulp waarvan we achteraf smalend kunnen zeggen dat het niet helpt. Wij zijn nooit genoeg bereid om ook onze eigen positie ter discussie te stellen en de onrechtvaardige handelsverhoudingen in eerlijke handelsverhoudingen te veranderen. Fair Trade blijft een aardige winkel op een onaantrekkelijke plek in het winkelgebied. Fair Trade is niet het hart van onze handelspolitiek. Wij stellen geen maximum aan de inkomens van onze rijken zodat er geld vrij komt voor echt delen met de armsten. Wij stellen geen grenzen aan de inkomensverhoudingen in onze bedrijven zodat de bijdrage van een ieder aan het succes van een bedrijf ook gelijkwaardig beloond wordt. Wij stellen geen maat aan de exorbitante zelfverrijking die in de top van banken en bedrijfsleven voorkomt. Als er over gesproken wordt dan hoor je er schande over spreken maar er is geen enkele wet in voorbereiding, geen maatregel in ontwerp om er grenzen en maat aan te stellen. Integendeel, het nastreven van individuele rijkdom en welvaart, de bescherming van nutteloos eigendom, blijven hoofdkenmerken van onze samenleving. Daarmee is de aanbidding van de goden van goud en belofte belangrijker dan de geboden van de God van Israël. Willen we op weg blijven naar een ideale samenleving dan zullen we daar wat aan moeten willen veranderen. In elk geval zullen we er vandaag weer mee moeten willen beginnen.

Plaats een reactie