Angsten van het dodenrijk grepen mij aan

Psalm 116

Vandaag zingen we met de kerk een danklied mee. We zingen tenminste op het eind dat we een dankoffer willen brengen. Maar waar zijn we dan wel zo dankbaar voor. We hebben immers geleerd dat geloven in de God van Israël geen verzekering is tegen rampspoed en ongeluk. Dat kan je evengoed overkomen, maar waar moet je dan dankbaar voor zijn. Deze psalm schetst dat heel nauwkeurig. Geloof in de God van Israël bevrijdt je van de angst voor de dood. Ieder mens sterft immers, daar hoef je niet bang voor te zijn. Wat er eventueel na de dood staat te gebeuren weten we niet. In het boek van de wording van de mens, in Genesis, staat dat de mens de levensadem van God heeft gekregen en dat die levensadem terugkeert naar God als de mens sterft. Dat is een hele geruststelling. Verder gaat het er in het leven om je naaste lief te hebben als jezelf en dus te werken aan een samenleving waarin alle mensen meetellen en waar van alle mensen gehouden wordt. Die liefde en die samenleving hangen niet van ons als individuele mensen af, dat werk erven we van onze voorouders die er ooit mee begonnen zijn en we mogen het doorgeven aan de kinderen en kleinkinderen die na ons komen. In die geschiedenis leven we dus eeuwig als we mee doen aan dat bouwen aan wat wel genoemd wordt het koninkrijk van God. Angst voor de dood hoeven we dus niet meer te hebben. En de bevrijding van de angst voor de dood maakt dat we kunnen leven alsof we eeuwig leven. Ondanks alle tegenslagen die we kunnen tegenkomen blijven we dag aan dag weer opnieuw werken aan dat nieuwe Koninkrijk, in de vaste overtuiging dat het komt. Ja zelfs op één en dezelfde dag kunnen we er weer duizend keer aan beginnen. Dat doen komt omdat we ook geloven dat het voor elk van ons elke dag ook afgelopen kan zijn. Er is geen tijd om de komst van het Koninkrijk uit te stellen. Wie het lijden van de mensen in de wereld beschouwt wil er zelfs geen moment mee wachten. De God van Israël is een God van ontferming en daarom ontfermen wij ons over de mensen die ontferming nodig hebben. De vluchtelingen, mensen die van haard en huis verdreven zijn, de hongerigen, de armen, de zwakken, de zieken en zij die hun naasten verloren hebben, de gevangenen, de mensen die vernederd en geknecht worden, de weduwen en de wezen. Daarvoor mogen zorgen maakt je dankbaar, dat zorgen maakt dat het leven zin krijgt, want je leeft niet langer alleen, je schenkt het leven aan hen die de dood onder ogen zagen. Daarom heffen we de beker van de bevrijding, de beker die we niet alleen drinken maar delen met ieder die dat nodig heeft, daarom brengen we een dankoffer, het brood dat we breken en delen met een ieder die honger heeft. Dat maakt dat de hele wereld de Tempel wordt waar de Wet van heb uw naaste lief als uzelf wordt gevierd. Ook vandaag.

Plaats een reactie