Onwaarachtig en onoprecht

Jesaja 48:1-11

We moeten niet denken dat we er zijn als we geloven in de God van Israël. We kunnen er soms mooie verhalen over vertellen. Hoe flink we wel niet zijn, hoe we ons aan alle fatsoensregels houden die ons verteld zijn, hoe vroom we wel niet zijn en hoe fraai we kunnen zingen. Maar als we onder de mensen zijn trekken we een fraai pak aan en onze auto mag er ook wel wezen. Onze kinderen moeten naar fatsoenlijke en deftige scholen en het liefst verder studeren. Carrière en aanzien strijden ook bij ons om de voorrang. We zijn wat dat betreft geen haar beter dan de ongelovigen. Daarom horen we van hongersnoden, daarom horen we van geweld en van oorlog, daarom breken er schietpartijen uit in onze omgeving. Daarom staan er drugsverslaafden te bedelen op de hoek van de straat en maken mannen in ouderwetse pakken uit verre landen muziek bij onze supermarkten. Want we zouden eens vergeten waar het in het leven om draait. Het gaat immers de God van Israël niet om het fatsoen, het gaat er niet om welke carrière je maakt en hoeveel aanzien je verworven hebt. Het gaat die God van Israël om de minsten op de aarde, om de zwaksten in de samenleving en om de vraag hoeveel we daarvoor over hebben. Hoe minder aandacht we er aan schenken en hoe minder we er voor over hebben hoe sterker zal het aan ons opgedrongen worden. Dat is wat de profeet in dit lied uitzingt. Denk niet dat het fatsoen, het aanzien en je carrière er voor zorgen dat de hongerigen worden gevoed, dat de gevangenen worden bevrijd, dat lammen gaan lopen en blinden gaan zien en dat er eerlijke handelsverhoudingen in de wereld ontstaan. Al die ellende die we dagelijks om ons heen kunnen zien als we er ons niet voor afsluiten is bedoeld om ons te louteren. Niet op een zachte manier met vriendelijke gesprekken en lezingen met lichtbeelden maar op de harde manier, het ligt op onze stoep en dringt zich aan ons op in elke winkelstraat. De Profeet zingt dat we het nodig hebben. Dat de verleidingen zo groot zijn dat we er gemakkelijk aan toegeven, zo zwak zijn we. Pas als we ons helemaal op God richten dan kunnen we zijn Weg gaan en dan nog. Telkens weer moeten we er weer aan herinnert worden, het gaat niet om ons, het gaat er niet om wat wij er zelf aan over houden, het gaat er niet om hoe wij er uit zien, het gaat er om hoe het met de minsten in de wereld gaat. Pas als er geen hongerigen meer zijn, als de naakten gekleed zijn, de gevangenen bevrijdt, de vrede is uitgebroken en de tranen gewist zijn dan kan het met ons ook goed gaan. Als dat zover is dan zal God zelf zijn tenten op onze aarde spannen. Maar voor het zover is moeten we er nog heel veel voor verzetten, we mogen er gelukkig elke dag opnieuw mee beginnen.

Plaats een reactie