God schiep de mens

Genesis 1:1–2:4a

1 In het begin schiep God de hemel en de aarde. 2  De aarde was nog woest en doods, en duisternis lag over de oervloed, maar Gods geest zweefde over het water. 3 God zei: ‘Er moet licht komen, ‘en er was licht. 4  God zag dat het licht goed was, en hij scheidde het licht van de duisternis; 5  het licht noemde hij dag, de duisternis noemde hij nacht. Het werd avond en het werd morgen. De eerste dag. 6 God zei: ‘Er moet midden in het water een gewelf komen dat de watermassa’s van elkaar scheidt.’ 7  En zo gebeurde het. God maakte het gewelf en scheidde het water onder het gewelf van het water erboven. 8  Hij noemde het gewelf hemel. Het werd avond en het werd morgen. De tweede dag. 9 God zei: ‘Het water onder de hemel moet naar één plaats stromen, zodat er droog land verschijnt.’ En zo gebeurde het. 10  Het droge noemde hij aarde, het samengestroomde water noemde hij zee. En God zag dat het goed was. 11  God zei: ‘Overal op aarde moet jong groen ontkiemen: zaadvormende planten en allerlei bomen die vruchten dragen met zaad erin.’ En zo gebeurde het. 12  De aarde bracht jong groen voort: allerlei zaadvormende planten en allerlei bomen die vruchten droegen met zaad erin. En God zag dat het goed was. 13  Het werd avond en het werd morgen. De derde dag. 14 God zei: ‘Er moeten lichten aan het hemelgewelf komen om de dag te scheiden van de nacht. Ze moeten de seizoenen aangeven en de dagen en de jaren, 15  en ze moeten dienen als lampen aan het hemelgewelf, om licht te geven op de aarde.’ En zo gebeurde het. 16  God maakte de twee grote lichten, het grootste om over de dag te heersen, het kleinere om over de nacht te heersen, en ook de sterren. 17  Hij plaatste ze aan het hemelgewelf om licht te geven op de aarde, 18  om te heersen over de dag en de nacht en om het licht te scheiden van de duisternis. En God zag dat het goed was. 19  Het werd avond en het werd morgen. De vierde dag. 20 God zei: ‘Het water moet wemelen van levende wezens, en boven de aarde, langs het hemelgewelf, moeten vogels vliegen.’ 21  En hij schiep de grote zeemonsters en alle soorten levende wezens waarvan het water wemelt en krioelt, en ook alles wat vleugels heeft. En God zag dat het goed was. 22  God zegende ze met de woorden: ‘Wees vruchtbaar en word talrijk en vul het water van de zee. En ook de vogels moeten talrijk worden, overal op aarde.’ 23  Het werd avond en het werd morgen. De vijfde dag. 24 God zei: ‘De aarde moet allerlei levende wezens voortbrengen: vee, kruipende dieren en wilde dieren.’ En zo gebeurde het. 25  God maakte alle soorten in het wild levende dieren, al het vee en alles wat op de aardbodem rondkruipt. En God zag dat het goed was. 26 God zei: ‘Laten wij mensen maken die ons evenbeeld zijn, die op ons lijken; zij moeten heerschappij voeren over de vissen van de zee en de vogels van de hemel, over het vee, over de hele aarde en over alles wat daarop rondkruipt.’ 27  God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep hij de mensen. 28  Hij zegende hen en zei tegen hen: ‘Wees vruchtbaar en word talrijk, bevolk de aarde en breng haar onder je gezag: heers over de vissen van de zee, over de vogels van de hemel en over alle dieren die op de aarde rondkruipen.’ 29 Ook zei God: ‘Hierbij geef ik jullie alle zaaddragende planten en alle vruchtbomen op de aarde; dat zal jullie voedsel zijn. 30  Aan de dieren die in het wild leven, aan de vogels van de hemel en aan de levende wezens die op de aarde rondkruipen, geef ik de groene planten tot voedsel.’ En zo gebeurde het. 31 God keek naar alles wat hij had gemaakt en zag dat het zeer goed was. Het werd avond en het werd morgen. De zesde dag. 1 Zo werden de hemel en de aarde in al hun rijkdom voltooid. 2  Op de zevende dag had God zijn werk voltooid, op die dag rustte hij van het werk dat hij gedaan had. 3  God zegende de zevende dag en verklaarde die heilig, want op die dag rustte hij van heel zijn scheppingswerk. 4 Dit is de geschiedenis van de hemel en de aarde. (NBV)

Wie zou dat eigenlijk wel eens hebben meegemaakt dat de aarde woest en doods was? Zouden wij het ons wel kunnen voorstellen? Misschien als we de beelden van Syrische steden zien. Een onvoorstelbare en onafzienbare hoop verwoeste huizen. Hoe vinden mensen daar ooit weer een plaats? Op die vraag geeft het gedeelte dat we vandaag lezen een antwoord. Het is geen journalistiek verslag van de geboorte van de aarde. Het is ook geen wetenschappelijke verhandeling over het ontstaan van de aarde. Het is een lied over hoe de aarde een aarde voor mensen is geworden. Want over dat verwoeste en ledige landschap zweefde de Geest van God. Wij kennen die als de Geest van de liefde, alles wat immers uit liefde gebeurd komt voort uit de Geest van de God van Israël. En wat hebben mensen allemaal wel niet nodig voor dat de woeste en doodse aarde een aarde voor mensen is geworden. Genesis betekent wording en over wording zal het in dit Bijbelboek dan ook gaan.

Allereerst hebben we licht nodig, In licht kunnen we zien, weten we weer waar we zijn, daarom zijn dag en nacht voor mensen belangrijk. In de nacht kunnen we rusten, worden we niet gestoord door het licht. Zo moeten we ook het verschil weten tussen boven en onder en tussen droog land en nat water. En als we willen weten waar we thuishoren dan moeten er dieren zijn. Grote en kleine dieren, dieren op het land, in de zee en in de lucht. Dieren waar we vriendschap mee kunnen sluiten en dieren waar we bang voor moeten zijn. Zo is in vijf stappen de chaos een halt toegeroepen en begint de aarde op een aarde voor mensen te lijken. Zo zouden we in Syrië ooit aan het werk kunnen gaan. God zag dat het goed was, maar als wij mensen weer licht kunnen geven, scheiding tussen water en land, de voordelen van dag en nacht, zon en maan als energiebronnen, zaad voor de aarde en dieren voor akkers en de zee dan zingen we samen dit lied mee. Want een prachtig lied is het over hoe mensen die aarde kregen om zich thuis te voelen. Daar kunnen alleen dichters van dromen en daarom begint de Bijbel daarmee.

God schiep de mens naar zijn evenbeeld. ze lijken dus op God, mannelijk en vrouwelijk schiep hij hen. Pas op dat je hier niet leest dat God mannen schiep en dat God vrouwen schiep, want dat staat er niet. Het onderscheid tussen mannen en vrouwen komt pas veel later in het verhaal, pas als de mens merkt dat dieren wel dat onderscheid kennen maar dat de mens aanvankelijk maar alleen was. De mens. staat er, is mannelijk en vrouwelijk geschapen. Elk mens heeft een deel mannelijke en een deel vrouwelijke eigenschappen. Heel veel later kan Paulus daarom schrijven dat in een Christelijke gemeente het onderscheid tussen mannen en vrouwen verdwenen is. Dat zogenaamde natuurlijke onderscheid hebben we er zelf van gemaakt, zo is het van oorsprong niet bedoeld.  En kan komt in het verhaal de zevende dag, de dag waarop we rusten zoals de God waarop we lijken rustte van zijn werk. Want we zijn geen slaaf geworden van de aarde, van het zorgen. Het werk, de productie en consumptie komen stil te liggen. Het scheppen stopt en we kunnen ervaren dat de schepping goed is. We zijn ook geen machines die je af en toe stil moet zetten en onderhouden. Wij staan boven de productie en consumptie en één dag per week vieren we dat samen.

Plaats een reactie