U zegt het

Marcus 14:53–15:47

53 Jezus werd meegevoerd naar het huis van de hogepriester om te worden voorgeleid, en alle hogepriesters, oudsten en schriftgeleerden kwamen daar bijeen. 54  Petrus volgde hem op een afstand tot op de binnenplaats van het huis van de hogepriester, waar hij tussen de knechten ging zitten en zich warmde aan het vuur. 55  De hogepriesters en het hele Sanhedrin probeerden iemand een getuigenverklaring tegen Jezus te laten afleggen op grond waarvan ze hem ter dood konden veroordelen, maar dat lukte hun niet; 56  want hoewel veel mensen een valse verklaring aflegden, waren hun getuigenissen niet eensluidend. 57  Toen kwamen er een paar met de volgende valse verklaring: 58  ‘We hebben hem horen zeggen: “Ik zal die door mensenhanden gemaakte tempel afbreken en in drie dagen een andere opbouwen die niet door mensenhanden gemaakt is.”’ 59  Maar ook op dit punt waren de getuigenverklaringen niet afdoende. 60  De hogepriester stond op en vroeg Jezus: ‘Waarom antwoordt u niet? U hoort toch wat deze getuigen zeggen?’ 61  Maar hij bleef zwijgen en antwoordde niet. Toen vroeg de hogepriester hem: ‘Bent u de messias, de Zoon van de Gezegende?’ 62  Jezus zei: ‘Dat ben ik, en u zult de Mensenzoon aan de rechterhand van de Machtige zien zitten en hem zien komen op de wolken van de hemel.’ 63  De hogepriester scheurde zijn kleren en zei: ‘Waarvoor hebben we nog getuigen nodig? 64  U hebt de godslastering gehoord; wat is uw oordeel?’ Allen oordeelden dat hij schuldig was en de doodstraf verdiende. 65  Toen begonnen sommigen hem te bespuwen; ze blinddoekten hem en sloegen hem in het gezicht en zeiden tegen hem: ‘Profeteer nu maar!’, en ook de dienaren onthaalden hem op vuistslagen. 66 Terwijl Petrus beneden op de binnenplaats was, kwam een van de dienstmeisjes van de hogepriester voorbij. 67  Toen ze Petrus bij het vuur zag zitten, keek ze hem aan en zei: ‘Jij was ook bij die Jezus van Nazaret!’ 68  Maar hij ontkende dat en zei: ‘Ik weet niet waar je het over hebt, ik begrijp echt niet wat je bedoelt.’ Hij ging naar buiten, naar het voorportaal, en er kraaide een haan. 69  Toen het meisje hem daar weer zag, zei ze opnieuw, nu tegen de omstanders: ‘Hij is een van hen!’ 70  Maar hij ontkende het weer. En algauw zeiden ook de omstanders tegen Petrus: ‘Je bent wel degelijk een van hen, jij komt immers ook uit Galilea.’ 71  Maar hij begon te vloeken en zwoer: ‘Ik ken die man over wie jullie het hebben niet!’ 72  En meteen kraaide de haan voor de tweede keer. En Petrus herinnerde zich dat Jezus tegen hem gezegd had: ‘Voordat een haan tweemaal heeft gekraaid, zul je mij driemaal verloochenen.’ En toen hem dat te binnen schoot, begon hij te huilen. 1 ‘s Ochtends in alle vroegte kwamen de hogepriesters, de oudsten en de schriftgeleerden en het hele Sanhedrin in vergadering bijeen. Na Jezus geboeid te hebben, brachten ze hem weg en leverden hem over aan Pilatus. 2  Pilatus vroeg hem: ‘Bent u de koning van de Joden?’ Hij antwoordde: ‘U zegt het.’ 3  De hogepriesters brachten allerlei beschuldigingen tegen hem in. 4  Pilatus vroeg hem toen: ‘Waarom antwoordt u niet? U hoort toch waar ze u allemaal van beschuldigen?’ 5  Maar Jezus zei helemaal niets meer, tot verwondering van Pilatus. 6  Pilatus had de gewoonte om op elk pesachfeest één gevangene vrij te laten op verzoek van het volk. 7  Op dat moment zat er een zekere Barabbas gevangen, samen met de andere opstandelingen die tijdens het oproer hadden gemoord. 8  Een grote groep mensen trok naar Pilatus en begon hem te vragen om ook nu te doen wat zijn gewoonte was. 9  Pilatus vroeg hun: ‘Wilt u dat ik de koning van de Joden vrijlaat?’ 10  Want hij begreep wel dat de hogepriesters hem uit afgunst hadden uitgeleverd. 11  Maar de hogepriesters hitsten de menigte op om te zeggen dat hij Barabbas moest vrijlaten. 12  Toen zei Pilatus tegen hen: ‘Wat wilt u dan dat ik doe met die man die u de koning van de Joden noemt?’ 13  En ze begonnen weer te schreeuwen. ‘Kruisig hem!’ riepen ze. 14  Pilatus vroeg: ‘Wat heeft hij dan misdaan?’ Maar ze schreeuwden nog harder: ‘Kruisig hem!’ 15 Omdat Pilatus de menigte tevreden wilde stellen, liet hij Barabbas vrij. Jezus leverde hij uit om gekruisigd te worden, nadat hij hem eerst nog had laten geselen. 16  De soldaten leidden hem weg, het paleis (dat wil zeggen het pretorium) in, en riepen de hele cohort bijeen. 17  Ze trokken hem een purperen gewaad aan, vlochten een kroon van doorntakken en zetten hem die op. 18  Daarna brachten ze hem hulde met de woorden: ‘Gegroet, koning van de Joden!’ 19  Ze sloegen hem met een rietstok tegen het hoofd en bespuwden hem, en bogen onderdanig voor hem. 20  Nadat ze hem zo hadden bespot, trokken ze hem het purperen gewaad uit en deden hem zijn kleren weer aan. Toen brachten ze hem naar buiten om hem te kruisigen. 21  Ze dwongen een voorbijganger die net de stad binnenkwam, Simon van Cyrene, de vader van Alexander en Rufus, om het kruis te dragen. 22 Ze brachten hem naar Golgota, wat in onze taal ‘schedelplaats’ betekent. 23  Ze wilden hem met mirre vermengde wijn geven, maar hij nam die niet aan. 24  Ze kruisigden hem en verdeelden zijn kleren onder elkaar; ze dobbelden erom wie wat zou krijgen. 25  Het was in het derde uur na zonsopgang toen ze hem kruisigden. 26  Het opschrift met de aanklacht tegen hem luidde: ‘De koning van de Joden’. 27  Samen met hem kruisigden ze twee misdadigers, de een rechts van hem, de ander links. 29  De voorbijgangers keken hoofdschuddend toe en dreven de spot met hem: ‘Ach, kijk nu toch eens! Jij die de tempel afbreekt en in drie dagen weer opbouwt, 30  red jezelf toch door van het kruis af te komen.’ 31  Ook de hogepriesters en de schriftgeleerden maakten onder elkaar zulke spottende opmerkingen: ‘Anderen heeft hij gered, maar zichzelf redden kan hij niet; 32  laat die messias, die koning van Israël, nu van het kruis afkomen. Als we dat zien, zullen we geloven!’ Ook de twee andere gekruisigden beschimpten hem. 33 Op het middaguur viel er een duisternis over het hele land, die drie uur aanhield. 34  Aan het einde daarvan, in het negende uur, riep Jezus met luide stem: ‘Eloï, Eloï, lema sabachtani?’, wat in onze taal betekent: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?’ 35  Toen de omstanders dat hoorden, zeiden enkelen van hen: ‘Hoor, hij roept Elia!’ 36  Iemand ging snel een spons halen, doordrenkte die met zure wijn, stak de spons op een stok en probeerde hem te laten drinken, terwijl hij zei: ‘Laten we eens kijken of Elia komt om hem eraf te halen.’ 37  Maar Jezus slaakte een luide kreet en blies de laatste adem uit. 38  En het voorhangsel van de tempel scheurde van boven tot onder in tweeën. 39  Toen de centurio, die recht tegenover hem stond, hem zo zijn laatste adem zag uitblazen, zei hij: ‘Werkelijk, deze mens was Gods Zoon.’ 40  Van een afstand keken ook enkele vrouwen toe, onder wie Maria uit Magdala en Maria de moeder van Jakobus de jongere en van Joses, en Salome. 41  Toen hij in Galilea verbleef, waren deze vrouwen hem gevolgd en hadden ze voor hem gezorgd, net als vele andere vrouwen die met hem waren meegereisd naar Jeruzalem. 42 Toen de avond al gevallen was (het was de ‘voorbereidingsdag’, dat wil zeggen de dag voor de sabbat), 43  kwam Josef van Arimatea, een vooraanstaand raadsheer, die zelf ook de komst van het koninkrijk van God verwachtte. Hij raapte al zijn moed bijeen en ging naar Pilatus, die hij om het lichaam van Jezus vroeg. 44  Het bevreemdde Pilatus dat hij al dood zou zijn en hij riep de centurio bij zich, aan wie hij vroeg of Jezus al gestorven was, 45  en toen de centurio dat bevestigd had, gaf hij het lijk aan Josef. 46  Josef kocht een stuk linnen, haalde Jezus van het kruis en wikkelde hem in het linnen. Daarna legde hij hem in een graf dat in de rots was uitgehouwen en rolde een steen voor de ingang. 47  Maria uit Magdala en Maria de moeder van Joses keken toe in welk graf hij werd gelegd. (NBV)

Op Goede Vrijdag klinken de Matteüs Passion, de Johannes Passion, de Lukas Passie en wij lezen het lijdensverhaal zoals dat opgetekend is door Marcus. In de Bijbel staan dus vier verhalen over het lijden en sterven van Jezus van Nazareth en die verhalen zijn op ontelbaar vele manieren gebruikt om ze in teksten, muziek en schilderijen te verbeelden. Als je dus werkelijk wil weten wat de betekenis is van dat verhaal moet je nauwkeurig terug naar de bron. Daarbij moet je bedenken dat elke evangelist een eigen verhaal vertelt. Ook al lijken die verhalen soms heel erg veel op elkaar dan nog hebben we elk verhaal op zich niet voor niets overgeleverd gekregen. Een volgend jaar zullen we het daarom wel weer over het verhaal van een andere evangelist hebben maar dit jaar lezen we het verhaal zoals dat opgetekend is in het Evangelie van Marcus. Dat verhaal begint met een proces door de autoriteiten van de Tempel, het Sanhedrin. Voor het volk Israel waren zij de regering in oorlogstijd. Tijdens de bezetting door de Romeinen en het bestuur door Koning Herodes en Stadhouder Pontius Pilatus probeerde dat Sanhedrin het eigen karakter van Israël te bewaren.

Uit het verhaal van Marcus weten we al dat Jezus van Nazareth grote bezwaren had tegen de manier waarop de religieuze elite zich gedroeg. De armen werden armer, de Tempel was een handelsplaats voor offerdieren geworden, de uiterlijke handhaving van de wetten en regels was belangrijker dan de gevolgen voor de mensen. Maar getuigenissen over misdrijven die volgens de wetten van Mozes tot een ter doodveroordeling zouden moeten leiden vonden ze niet. Zelfs valse getuigenissen dat Jezus van Nazareth de Tempel zelf zou willen afbreken bleken niet voldoende. Maar als Jezus van Nazareth bevestigd dat hij de gezalfde Bevrijder, de messias, is, Zoon van de Gezegende, dan is dat voldoende. Dit is er weer één van de velen die een opstand wil ontketenen. De antihouding van alle aanwezigen brengt Petrus er toe te ontkennen dat hij Jezus van Nazareth kende. Zoals voorspeld, je geeft je uit jezelf niet graag bloot als iedereen tegen is. Mensen in ons land die vreemdelingen helpen hebben daar ook vaak over gezwegen, ze waren terecht bang ruzie met hun omgeving te krijgen. Na het proces van de religieuze rechtbank kwam de wereldse rechtbank, bij Pilatus. Hier bleef Jezus van Nazareth zwijgen. Dan moet het volk maar oordelen, kiezen tussen een oproerkraaier die zijn waarde in de opstand had bewezen en Jezus van Nazareth die het oproer uit de weg ging. Aan die laatste heb je niks dus die moest maar gekruisigd worden.

Die Barabbas wordt beschreven als een ijveraar, iemand die door geweld het volk probeerde te bevrijden van de Romeinen. Jezus van Nazareth was veel gevaarlijker, die probeerde via geweldloos verzet het volk weer een eigen identiteit te geven, de identiteit die ze onder koning David al hadden. Die moest dus dood. En zo gebeurt, bespot, geslagen, gemarteld, zo ging hij naar het kruis, alleen geholpen nog door de vader van Alexander en Rufus. Dat kruis was overigens niet van plastic en werd niet verlicht door ledlampjes. Het werd niet door een massa over straat gedragen. Het was een ruwhouten kruis. Daar op Golgota, de schedelplaats, waar misdadigers terecht werden gesteld, stierf hij, niet verdoofd door de wijn maar tussen misdadigers en onder het opschrift “Koning van de Joden”. Een Godverlaten dood, zo riep hij met de tekst van Psalm 22 in de taal van de straat, het Aramees, uit. Maar dat uitroepen tot Koning der Joden had alleen zijn dood tot gevolg, zijn volgelingen bleven in leven net als zijn vijanden. Dat was het grote verschil met al die anderen die zich tot messias hadden uitgeroepen. De liefde die Jezus van Nazareth had voorgeleefd en voorgeschreven hield hij tot in de dood vol. Zo kan het dus, daar mogen wij dus allemaal van profiteren. Voor ons hoeft de liefde niet op de dood uit te lopen, het voorhangsel van de Tempel is weggenomen, de Wet van heb Uw naaste lief als Uzelf mag nu in ons hart staan gegrift en in ons leven wonen. Ook vandaag als wij het zwartste lijden uit onze geschiedenis herdenken.

 

Plaats een reactie