Hij kan worden vrijgekocht

Leviticus 25:47-55

47  Wanneer mensen die als vreemdeling bij jullie wonen, rijkdom vergaren en een van jullie tot armoede vervalt en zich aan zo’n vreemdeling of een afstammeling van een vreemdeling verpandt, 48  behoudt hij het recht op lossing. Hij kan worden vrijgekocht door een broer, 49  een oom of een neef of een andere bloedverwant, of hij kan, wanneer hij weer over voldoende middelen beschikt, zich zelf vrijkopen. 50  Samen met degene aan wie hij zich verpand heeft, moet hij nagaan hoeveel jaren er liggen tussen het jaar van de pandstelling en het eerstvolgende jubeljaar; de pandsom wordt berekend naar het aantal dienstjaren, volgens het tarief van een loonarbeider. 51  Als er nog veel jaren resten, moet een evenredig deel van het bedrag als losgeld worden betaald; 52  als er volgens de berekening nog weinig jaren resten tot aan het jubeljaar, moet een evenredig deel worden afgelost. 53  Zo iemand moet op dezelfde manier behandeld worden als een loonarbeider die per jaar in dienst wordt genomen; jullie mogen niet toestaan dat hij als een slaaf wordt afgebeuld. 54  Wanneer hij niet op de een of andere manier wordt vrijgekocht, komt hij in het jubeljaar met zijn kinderen vrij. 55  Want de Israëlieten behoren mij toe; ik heb hen uit Egypte weggeleid. Ik ben de HEER, jullie God. (NBV)

Wat jij niet wil dat jou geschied doe dat ook een ander niet. In het gedeelte van vandaag laat Israël zien hoe je met onderdanen om moet gaan die tot armoede vervallen zijn. Uiteindelijk moeten we er voor zorgen dat die weer een volwaardige plaats in de samenleving kunnen innemen. Er zijn landen waar mensen zo arm zijn dat ze hun kinderen verkopen in de hoop dat die kinderen het dan op den duur als slaaf of slavin beter zullen krijgen dan die hongerende ouders zelf. In Israël kan dat dus niet. Geen burger kan slaaf worden want ze zijn het eigendom van de God van Israël. Ze houden het recht op vrijkopen. Als er een familielid is die de schuld wil aflossen, of als dat te veel is het bedrag wil betalen dat een loonarbeider zou verdienen tot aan het eerstvolgende jubeljaar dan kan de werkgever van de schuldenaar dat niet weigeren, zelfs niet als die werkgever een vreemdeling is en niet bij het volk Israël, bij de richtlijnen van de God van Israël, hoort. Burgers van Israël kunnen volgens de Bijbel alles verliezen maar ze verliezen nooit hun waardigheid. Ze verliezen ook nooit het recht zelfstandig weer aan de samenleving te gaan deelnemen.

Opmerkelijk is dat er in dit gedeelte van wordt uitgegaan dat de vreemdeling rijker is dan de burger van Israël. Over het algemeen lees je in de richtlijnen voor de samenleving de vreemdeling in één adem met de weduwe en de wees of met de armen in Israël. Bij het er voor zorgen dat iedereen zelfstandig aan de samenleving kan deelnemen moet je de vreemdeling niet uitsluiten zegt de Bijbel. Die heeft de dezelfde rechten als een inwoner van Israël, die mag ook meedelen daar waar gedeeld wordt. Die moet ook de Sabbat houden en drie maal per jaar mee gaan naar de Tempel in Jeruzalem voor de voorgeschreven maaltijd. Maar die vreemdeling als een van de armen is een opdracht voor de inwoners van Israël. Het is geen voorschrift voor de vreemdelingen om arm te blijven. De profeet Jesaja prijst zelfs vreemdelingen die rijk genoeg zijn maar uit zichzelf de Sabbat houden. Het zijn in dit gedeelte van Leviticus dus niet alleen de rechten van burgers van Israël die onder woorden worden gebracht maar het zijn ook oproepen aan de vreemdelingen in Israël om zich te houden aan de richtlijnen voor de menselijke samenleving. Behandelen ze de burgers van Israël als slaven dan komen ze aan het bezit van de God van Israël en dat kan niet ongestraft blijven.

Er zijn er die beweren dat Paulus ons heeft bevrijd van regels als deze. Maar in de brief aan Filemon, die over de slavernij gaat, schrijft Paulus heel uitdrukkelijk dat Onesimus de slaaf bevrijd is door Christus en daarmee eigendom is geworden van Christus. Ook die slaaf valt dus onder de bepalingen uit Leviticus en Filemon moet zich daar aan houden. Het zal voor de gemeenten in het Romeinse Rijk een revolutionaire benadering zijn geweest. Slaven waren bezit en je kon er mee doen wat je wilde. Slaven die Christen waren geworden werden ineens vrije burgers, bezit immers van Christus. Geen wonder dat er ook hier en daar slaven wordt opgeroepen vooral trouw aan hun heer te blijven en bekend te staan als vriendelijk en verdraagzaam. Ze zouden anders een bloedige bestrijding van Christenen hebben uitgelokt. Wij moeten onszelf ondertussen afvragen hoe we naar vreemdelingen kijken. Ook in onze samenleving lijkt het soms dat vreemdelingen de armen zijn die op de arbeidsmarkt concurreren met andere armen. Dat vreemdelingen ook hoog opgeleide rijken kunnen zijn, soms zelfs kinderen van arme vreemdelingen, die onze samenleving versterken dat hoor je nauwelijks. Toch zijn er vele van aan te wijzen. Elk mens als broeder of zuster zien kan ons behoeden voor het achter stellen van vreemdelingen. Onze samenleving wordt er een stuk menselijker door, ook vandaag nog.

Plaats een reactie