Dan zijn we geen onmondige kinderen meer

Efeziërs 4:7-16

Als je Paulus hoort zeggen dat we geen onmondige kinderen zijn dan zou je bijna denken dat de meeste kerken niet verder gekomen zijn dan de jonge pas gestarte gemeente in Laodicea tot wie hij uit Efeze deze brief heeft geschreven. In onze dagen zijn mensen mondig en mogen ze niet alleen over van alles en nog wat meepraten maar moeten ze dat ook. Als ze hun mond niet open doen dan wordt er over hun hoofd heen beslist over hun inkomen, hun huis, hun buurt en de kerk waarheen ze op zondag heen gaan als ze niet moeten werken. In die kerk moeten ze dan ineens hun mond houden. Het is maar heel langzaam dat er vormen gevonden worden waarin mensen zelf ook zendelingen, apostelen in het Grieks, evangelieverkondigers, profeten, herders en leraren kunnen zijn zonder allerlei bijzondere voorwaarden maar op grond van hun kennis en capaciteiten. Dat was waar Paulus heen wilde maar dat kennelijk in de geschiedenis van de kerk nooit is gerealiseerd. Paulus citeert zelfs Psalm 68 waar de genade van God als een bevrijding voor ons wordt geschetst en Paulus schetst zelf de dood en opstanding van Jezus van Nazareth als een bevrijding van de angst voor de dood. En in die Psalm worden de onderdrukkers van Israël geschetst als gevangen die achter de zegewagen van de God van Israël omhoog worden gevoerd. Zo mogen de bedreigde en vervolgde leden van de gemeente in Laodicea zich gesterkt en bemoedigd weten, zo mogen wij ons bevrijd weten van de onmondigheid ook in onze eigen kerken. Daar hebben we geleerd juist over die bevrijding van Jezus van Nazareth. Daar mogen we met de Apostelen dus de verhalen vertellen over Jezus van Nazareth en zijn volgelingen, met Paulus ook over de discussies in de jongste gemeenten zoals we die hier lezen. Daar mogen we als evangelieverkondigers zoeken naar de taal die nodig is om in onze dagen in woord en daad het evangelie van de bevrijding van de armen te verkondigen. Daar mogen we oefenen in het herder zijn van de zwakken om hen uit hun onderdrukking te kunnen leiden, daar mogen we leraren zijn om elkaar en onze samenleving te leren, door het doen, wat het betekent je naaste lief te hebben als jezelf en hoe dat de wereld kan verrijken. Zodat wij allen samen een eenheid vormen, een gemeenschap waar het onderscheid tussen arm en rijk, het onderscheid op grond van sexe en afkomst, het onderscheid op grond godsdienst en religie verdwenen is omdat de samenleving gegrondvest is op de volheid van de Messias, de gezalfde bevrijder, Christus in het Grieks, die ons de totale en onvoorwaardelijke liefde voorgeleefd heeft en die dat zelfs door de dood heen heeft gedragen. Als dat onze maat voor het handelen geworden is dat zijn we niet meer gevoelig voor de mooie praatjes van hen die de rijken nog rijker willen maken en de armen willen afnemen ook wat ze nog hebben, die groepen tegen elkaar willen opzetten zodat anderen altijd de schuld van tegenslag kunnen krijgen. Die onverschilligheid mag ons ook vandaag weer leiden als we werken in het Koninkrijk van God.

Plaats een reactie