Wie aan de armen geeft, lijdt nooit gebrek

Spreuken 28:16-28

Men stelt wel eens dat het gedeelte dat we dezer dagen lezen in het boek van de Spreuken speciaal geschreven, of verzameld zou zijn, voor de koning. Maar je mag van de Spreukenschrijver kennelijk ook allemaal wel koning zijn, of als onderdaan gewaarschuwd worden voor het al te blindelings vertrouwen op degenen die boven je staan of over je moeten oordelen. Want koninkjes zijn er in onze samenleving in overvloed. Ons vorstenhuis heeft weinig te vertellen maar owee als iemand een leidinggevende functie krijgt. Dan gaat er dikwijls een blinkende kroon op het hoofd en een kleurige mantel om de schouders en zouden de onderwijzingen en spreuken uit het gedeelte dat we dezer dagen lezen in goud op de muren geschreven moeten zijn. Want hoe vaak gaat het een leidinggevende, een machthebber, niet om het eigen gewin, het eigen aanzien, het oordeel dat juist over de machthebber of leidinggevende zelf geveld zal worden. Hoe vaak gaat het juist niet om de ondergeschikten, om het steunen van de kwetsbaren of de aandacht voor de minsten. En natuurlijk, eerlijkheid duurt het langst, maar wij leggen dat meestal zo uit dat je eerlijk de waarheid moet spreken. Maar wat is dan die waarheid? Is dat de waarheid die je zelf als waarheid ervaart? Of is dat de waarheid waarover je het samen eens kunt worden? Is eerlijkheid dan niet het eerlijk uitkomen voor wat je zelf ervaart en weet, voor wie je zelf bent en hoe je met anderen denkt om te gaan. Is de eerlijkheid die het langst duurt niet eerlijk open staan voor de ander en die net zo veel recht doen als je jezelf recht doet? Het zal duidelijk zijn dat wie eerlijk is naar een ander pas rijkelijk gezegend wordt. Hij zal niet alleen profiteren van zijn eigen verdiensten, die hij deelt met die ander, maar ook van de verdiensten van de ander. Dat in een rechtspraak of in een organisatie partijdigheid slecht is ligt voor de hand, maar wees je er van bewust dat partijdigheid heel gemakkelijk te koop is, maak ook anderen daarvan bewust. De Spreukenschrijver roept in alles op om niet jezelf als uitgangspunt te nemen, maar het je naaste liefhebben als jezelf. Dat is de richting waarin God ons wil hebben, en op de Heer vertrouwen maakt rijk, dat is ook het begin van alle wijsheid en daar mogen we meer op vertrouwen dan op ons eigen beperkte verstand. Dan komen we weer op de gouden regel uit elke religie, dat je een ander behandelen moet zoals je zelf behandelt zou willen worden. Dat betekent dat je je altijd in de positie van de ander zou moeten verplaatsen. De Spreukenschrijver geeft dat voortdurend aan, denk nu niet dat die ander altijd eerlijke en oprechte bedoelingen heeft, die kan best zijn ogen sluiten voor de armen, die kan best op zijn eigen verstand vertrouwen, die kan best hebzuchtig zijn, die is misschien niet beter dan een moordenaar. Maar zoek eens uit wat die ander zo gemaakt heeft, welke voorbeelden die ander heeft gehad. En is het die ander maken tot een beter mens, een mens die ook de naaste liefheeft als zichzelf, die een ander ook behandelt zoals die zelf behandelt zou willen worden, niet de beste manier om de ander te helpen? Zo willen we toch ook zelf geholpen worden? We kunnen daar op elk moment, overal en met iedereen weer opnieuw mee beginnen. Ook vandaag weer.

Plaats een reactie