Dan kunnen ze het land binnengaan

Deuteronomium 10:1-11

Als je de verhalen achteraf leest ken je de afloop al. Dat de Levieten mochten bestaan van de dienst aan de God van Israël wisten we al. Dat ze daarom geen land hadden wisten we eigenlijk ook al. Maar dat er een tijd zat tussen het vertrek bij de Horeb en de aanstelling van de Levieten ontgaat je dan, evenals het feit dat er eerst een nieuwe hogepriester moest komen voordat Mozes de trouwste volgelingen van de God van Israël en de Wet, die hij in het hart van het volk geplaatst had, tot bewakers en verzorgers van die Wet had aangesteld. In het gedeelte dat we vandaag lezen wordt dat nog eens samengevat. In plaats van het volk te vernietigen omdat het andere goden naliep dan de God van Israël werd er in plaats van een gouden stierkalf een kist van acaciahout met twee stenen platen in het hart van het volk geplaatst. Die kist en dat wat er in lag waren geen beeld van de God van Israël maar waren een geschenk van die God en het houden van de geboden op de platen in die kist waren de wederdienst van het volk aan die God. Overigens had die God zelf die wederdienst helemaal niet nodig maar het volk wel. Door het naleven van de geboden werd het volk een beter volk, werd het volk een voorbeeld voor alle volken op de aarde. Het hart van die geboden laat zich samenvatten in het heb-Uw-naaste-Lief-als-Uzelf. Als een heel volk dat doet is er geen onrecht meer in dat volk, zijn er geen mensen die aan de kant gezet worden, is er geen bedrog en afperserij, worden er geen moorden gepleegd, is niemand jaloers op een ander, houdt niemand het bezit voor zichzelf, is er geen honger meer en wordt voor de weduwe en de wees gezorgd. Als je dus echt die kist met die Wet in het hart van een volk plaatst dan kan dat volk het beloofde land binnengaan. Als alle volken dat doen dan wordt de aarde een hemel en zal God zijn tent op deze aarde spannen. De ark heeft heel lang in de tent van de samenkomst gestaan en kwam uiteindelijk in de Tempel van Salomo terecht. Daarna is hij verloren gegaan. De wetboeken zoals wij ze uit de eerste vijf boeken van de Bijbel kennen doken later bij een restauratie van de Tempel weer op. Toen bleken ze vergeten en voerde de toenmalige Koning ze weer in. Maar ook als de stenen of de papieren verdwenen schenen waren er profeten die opstonden om het volk weer de Wet van de God van Israël voor te houden. Na de ballingschap kregen ook de Levieten weer hun bijzondere plaats in het land. Vooral hun functie van rechtspreker en onderwijzer kwam daarbij weer tot uiting. Ze lazen heel de Wet voor aan het volk zo staat in het boek Nehemia beschreven. Christenen hebben het nog wel eens moeilijk gehad met de Wet zoals die in detail beschreven staat. In het begin waren er Joden die vonden dat elk detail gehouden moest worden. Voor Heidenen maakte dat het leven bijna onmogelijk. Omdat Jezus van Nazareth zo duidelijk had geleerd dat het zou gaan om het hart van die Wet, het je naaste liefhebben als jezelf, werd dat de Wet die gold voor Christenen, en Joden dus ook. Paulus roept zelfs op om  die Wet in je hart te laten beitelen en daarmee worden alle gelovigen Levieten, dienaren van de Ark waar de Wet wordt bewaard. Als dat eens waar zou zijn dan zouden we allemaal nu al dat land binnen mogen gaan waar God zelf zal wonen. Zover is het nog niet. Er zit immers tijd tussen het begin en het einde van het verhaal. Wij staan nog maar aan het begin. In onze samenleving is nog maar weinig van die Wet van de God van Israël te merken, vraag het maar eens aan de slachtoffers van de leenbedrijven en de bank die omviel. We zullen nog heel hard en heel lang moeten werken om iets van de aanwezigheid van die Wet in onze samenleving merkbaar te maken, maar we mogen er vandaag weer mee beginnen.

Plaats een reactie